Übersetzungen für „achterlijk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ach·ter·lijk <achterlijke, achterlijker, achterlijkst> [ɑxtərlək] ADJ

1. achterlijk:

achterlijk (personen, dieren, bomen)

zurückgeblieben

achterlijk (bekrompen, ook gebied)

rückständig

je denkt zeker dat ik achterlijk ben!

du willst mich wohl für dumm verkaufen!

2. achterlijk (nalatig) präd:

achterlijk

im Rückstand

zich achterlijk tonen in iets

mit etw im Rückstand sein

3. achterlijk scheepv.:

achterlijk

achterlich

een achterlijke wind

ein achterlicher Wind

Beispielsätze für achterlijk

zich achterlijk tonen in iets

mit etw im Rückstand sein

je denkt zeker dat ik achterlijk ben!

du willst mich wohl für dumm verkaufen!