Übersetzungen für „vooruit“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

voor·uit¹ [vorœyt] ADV

1. vooruit:

vooruit (verder: de anderen achterlatend)

voraus

vooruit (verder: voorwaarts)

vorwärts

hij is ons een heel eind vooruit

er ist uns Dat ein ganzes Stück voraus

volle kracht vooruit!

volle Fahrt voraus!

recht vooruit

geradeaus

2. vooruit:

vooruit (van tevoren)

vorher

vooruit (van tevoren)

zuvor

vooruit (bij voorbaat)

im Voraus

zijn tijd vooruit zijn

seiner Zeit (weit) voraus sein

voor·uit² [vorœyt] INTERJ

vooruit

los!

vooruit maar!

nur zu!

vooruit dan maar!

na, dann mal los!

vooruit, naar bed!

marsch ins Bett!

vooruit! aan je werk

los, an die Arbeit!

Beispielsätze für vooruit

recht vooruit

geradeaus

vooruit maar!

nur zu!

zijn tijd vooruit zijn

seiner Zeit (weit) voraus sein

de zieke gaat vooruit

mit dem Kranken geht es aufwärts

vooruit! aan je werk

los, an die Arbeit!

volle kracht vooruit!

volle Fahrt voraus!

één slag vooruit/achteruit

eine Umdrehung vorwärts/rückwärts

vooruit dan maar!

na, dann mal los!

vooruit, naar bed!

marsch ins Bett!

volle kracht vooruit

volle Kraft [o. Fahrt] voraus

hij ging de stoet vooruit

er ging dem Zug voraus

niet vooruit te branden zijn

apathisch sein

hij is ons een heel eind vooruit

er ist uns Dat ein ganzes Stück voraus