Übersetzungen für „appreteur“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

Ope·ra·ˈteur <Operateurs, Operateure> [-ˈtøːɐ̯] SUBST m

1. Operateur:

Operateur

chirurg

2. Operateur:

Operateur

operateur

Operateur

filmoperateur

Ex·por·ˈteur(in) <Exporteurs, Exporteure> [ɛkspɔrˈtøːɐ̯] SUBST m(f)

Exporteur(in)

exporteur m en f

Im·por·ˈteur(in) <Importeurs, Importeure> [-pɔrˈtøːɐ̯] SUBST m(f)

Importeur(in)

importeur m en f

Spe·di·ˈteur(in) <Spediteurs, Spediteure> [-diˈtøːɐ] SUBST m(f) (Umzugs-/Transportunternehmer)

Spediteur(in)

expediteur(expeditrice) m (f)

Spediteur(in)

verzender(verzendster) m (f)