Übersetzungen für „aufstreifen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈab·strei·fen¹ VERB intr (abschweifen)

abstreifen

afdwalen

ˈauf·grei·fen VERB trans unreg

1. aufgreifen (festnehmen):

aufgreifen

oppakken

aufgreifen

grijpen

einen Dieb aufgreifen

een dief oppakken [o. grijpen]

2. aufgreifen (weiterverfolgen):

einen Gedanken aufgreifen

een gedachte (weer) opnemen

3. aufgreifen (aufheben):

aufgreifen

opnemen

ˈFahr·strei·fen SUBST m

Fahrstreifen

rijstrook

ˈGa·za·strei·fen [ˈɡaː͜tsa-, ˈɡaːza-] SUBST m ugs

Gazastreifen

Gazastrook

ˈRand·strei·fen SUBST m

Randstreifen

vluchtstrook

ˈstrei·fen² [ˈʃtr͜aifn̩] VERB trans

1. streifen (flüchtig berühren):

streifen

even [o. lichtjes] (aan)raken

streifen

rakelings gaan langs

streifen

schampen

streifen

schuren langs

streifen

schrammen

einige Orte nur streifen übtr

enkele plaatsen maar even aandoen

2. streifen (abstreifen):

streifen

schuiven

streifen

strijken

streifen

halen

streifen

stropen

streifen

strippen

Beeren von den Rispen streifen

bessen rissen

3. streifen übtr (flüchtig erwähnen):

streifen

even aanroeren

streifen

(even) aanstippen

durch·ˈstrei·fen [-ˈʃtr͜aifn̩] VERB trans

1. durchstreifen (umherstreifen):

durchstreifen

zwerven door

durchstreifen

zwervend trekken door

2. durchstreifen geh a. MILIT (seine Runde machen):

durchstreifen

patrouilleren door

ˈGrün·strei·fen SUBST m

Grünstreifen

berm

Grünstreifen

groenstrook

Grünstreifen

(beplante) middenberm

ˈLohn·strei·fen SUBST m

Lohnstreifen

loonstrookje nt

Lohnstreifen

loonbriefje

ˈüber·strei·fen VERB trans

überstreifen

(gauw) aantrekken [o. aandoen]

Ma·ˈgnet·strei·fen SUBST m

Magnetstreifen

magneetstrip

ˈStrei·fen <Streifens, Streifen> [ˈʃtr͜aifn̩] SUBST m

1. Streifen (schmales Stück):

Streifen

streep

2. Streifen (schmaler Abschnitt):

Streifen

strook

Streifen

reep

Streifen

strip

Streifen

banderol

3. Streifen ugs:

Streifen

film

Streifen

rolprent