Übersetzungen für „augenstein“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈAu·gen·schein SUBST m geh

Augenschein (Anschein)

ogenschijn

Augenschein (Anschein)

ogenschouw

Augenschein JUR

plaatsschouwing

das Gelände/die Truppen in Augenschein nehmen

het terrein/de troepen in ogenschouw nemen [o. inspecteren]

wie der Augenschein lehrt/zeigt

zoals eigen waarneming leert/aantoont

der Augenschein trügt in diesem Falle

de uiterlijke schijn bedriegt in dit geval

einen (gerichtlichen) Augenschein vornehmen

een (gerechtelijk) onderzoek in loco instellen

ˈau·gen·schein·lich [ˈ͜augn̩ʃ͜ainlɪç, ͜augn̩ˈʃ͜ainlɪç] ADJ geh

augenscheinlich

blijkbaar

augenscheinlich

klaarblijkelijk

augenscheinlich

kennelijk

augenscheinlich

duidelijk

ˈau·gen·fäl·lig ADJ

augenfällig

in het oog lopend [o. vallend] [o. springend]

augenfällig

opvallend

augenfällig

duidelijk

ˈAu·gen·lid SUBST nt

Augenlid

ooglid nt

ˈAu·gen·merk SUBST nt kein Pl

Augenmerk

aandacht

sein Augenmerk auf etw/jdn heften [o. lenken] [o. richten]

zijn aandacht op iets/iem vestigen

jdm/etw sein Augenmerk zuwenden

zijn aandacht op iem/iets vestigen

ˈAu·gen·wei·de SUBST f kein Pl

Augenweide

lust [o. streling] voor het oog nt

Augenweide

ogenlust