Übersetzungen für „bevorteilend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

be·ˈvor·tei·len [bəˈfɔrt͜ailən] VERB trans

bevorteilen

bevoordelen

bevorteilen

begunstigen

über·ˈvor·tei·len [yːbɐˈfɔrt͜ailən] VERB trans

übervorteilen

afzetten

übervorteilen

oplichten

übervorteilen

bedotten

be·ˈvor·ste·hend [bəˈfoːɐ̯ʃteːənt] ADJ

bevorstehend

aanstaand

bevorstehend

komend

be·ˈvor·ste·hen VERB intr unreg

1. bevorstehen (in Kürze eintreten):

bevorstehen

voor de deur staan

bevorstehen

op komst [o. ophanden] zijn

bevorstehen

naken

2. bevorstehen (zu erwarten haben):

bevorstehen

te wachten staan

be·ˈvor·ra·ten [bəˈfoːɐ̯raːtn̩] VERB trans

bevorraten

bevoorraden

be·ˈvor·zu·gen [bəˈfoːɐ̯͜tsuːgn̩] VERB trans

1. bevorzugen (den Vorzug geben):

bevorzugen

verkiezen

bevorzugen

prefereren

bevorzugen

de voorkeur geven aan

2. bevorzugen (begünstigen):

bevorzugen

bevoorrechten

bevorzugen

voortrekken

be·ˈvor·mun·den [bəˈfoːɐ̯mʊndn̩] VERB trans übtr

bevormunden

bevoogden

bevormunden

betuttelen