Übersetzungen für „durchwerfen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈdurch·dür·fen VERB intr unreg ugs

durchdürfen

erdoor [o. erlangs] mogen

ˈdurch·hel·fen¹ VERB intr unreg

durchhelfen

erdoor helpen

ˈdurch·wei·chen¹ VERB intr

durchweichen

door en door nat [o. helemaal] week worden

ˈdurch·grei·fen VERB intr unreg

1. durchgreifen (hindurchfassen):

durchgreifen

erdoor grijpen

2. durchgreifen übtr (wirksam vorgehen):

durchgreifen

doortasten

durchgreifen

aanpakken

durchgreifen

(energiek) optreden

durchgreifende Änderungen

ingrijpende veranderingen

durchgreifende Maßnahmen

doortastende maatregelen

ˈnach·wer·fen VERB trans unreg

1. nachwerfen (hinterherwerfen):

nachwerfen

(achter)nawerpen

nachwerfen

(achter)nagooien

2. nachwerfen (zusätzlich einwerfen):

nachwerfen

(nog) erbij werpen

beim Telefonieren einige Münzen nachwerfen

bij het telefoneren nog enkele muntstukken inwerpen

3. nachwerfen ugs übtr:

nachwerfen

in de schoot werpen

ˈdurch·ru·fen VERB trans unreg

1. durchrufen:

durchrufen

doorgeven

2. durchrufen ugs:

durchrufen

opbellen

durchrufen

telefoneren

ˈdurch·lau·fen¹ VERB intr unreg

1. durchlaufen (im Lauf durchqueren):

durchlaufen

erdoor lopen

durchlaufen

lopen door

2. durchlaufen (im Lauf passieren):

durchlaufen

er langs lopen

durchlaufen

passeren

3. durchlaufen (durchrinnen):

durchlaufen

doorlopen

durchlaufen

doorsijpelen

4. durchlaufen:

durchlaufen

doorlopen

durchlaufen

één geheel vormen

5. durchlaufen ugs (an einem Stück):

durchlaufen

(aan een stuk) doorlopen

ˈdurch·wäh·len VERB intr TEL

durchwählen

doorkiezen

ˈdurch·wüh·len¹ VERB trans (sich durcharbeiten)

durchwühlen

woelen door

durchwühlen

dóórwoelen

durch·ˈstrei·fen [-ˈʃtr͜aifn̩] VERB trans

1. durchstreifen (umherstreifen):

durchstreifen

zwerven door

durchstreifen

zwervend trekken door

2. durchstreifen geh a. MILIT (seine Runde machen):

durchstreifen

patrouilleren door

ˈdurch·wurs·teln VERB refl ugs

durchwursteln

zich erdoor slaan

durchwursteln

het met moeite klaarspelen [o. redden]

ˈdurch·kämp·fen¹ VERB intr

durchkämpfen

doorvechten

durchkämpfen

blijven vechten

durch·ˈwach·sen¹ ADJ

1. durchwachsen:

durchwachsen

doorgroeid

durchwachsener Speck

doorregen spek

2. durchwachsen ugs scherzh (mittelmäßig):

durchwachsen

middelmatig

durchwachsen

het houdt niet over

das Wetter war ziemlich durchwachsen

het weer was nogal veranderlijk

ˈdurch·weg [ˈdʊrçvɛk, -ˈ-] ADV

durchweg

altijd

durchweg

geheel en al

durchweg alle sind einverstanden

ze zijn het er allen zonder uitzondering mee eens

ˈdurch·wegs [ˈdʊrçvɛːks, -ˈ-] ADV A CH

durchwegs → durchweg

Siehe auch: durchweg

ˈdurch·weg [ˈdʊrçvɛk, -ˈ-] ADV

durchweg

altijd

durchweg

geheel en al

durchweg alle sind einverstanden

ze zijn het er allen zonder uitzondering mee eens