Übersetzungen für „fersensitz“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈHer·ren·sitz SUBST m

1. Herrensitz:

Herrensitz

landhuis nt

2. Herrensitz (auf einem Pferd):

Herrensitz

schrijlingse zit

ˈDa·men·sitz SUBST m SPORT

Damensitz

amazonezit

ˈVor·der·sitz SUBST m AUTO

Vordersitz

zitplaats vóór

ˈScha·len·sitz SUBST m

Schalensitz

kuipstoel

ˈKri·sen·sit·zung SUBST f

Krisensitzung

crisisvergadering

ˈFer·sen·geld SUBST nt kein Pl

Fersengeld geben ugs scherzh

zijn hielen lichten

ˈWohn·sitz SUBST m ADMIN

Wohnsitz

woonplaats

Wohnsitz

domicilie nt

seinen Wohnsitz irgendwo aufschlagen [o. nehmen ]

zich ergens vestigen

seinen Wohnsitz irgendwo aufschlagen [o. nehmen ]

ergens gaan wonen

Personen ohne festen Wohnsitz

personen zonder vaste woon- of verblijfplaats

mein ständiger Wohnsitz

mijn vaste woonplaats

ˈFah·rer·sitz SUBST m

Fahrersitz

bestuurdersstoel

Fahrersitz

bestuurdersplaats

ˈHin·ter·sitz SUBST m (Rücksitz)

Hintersitz

achterbank

Hintersitz

duozit

Un·ter·ˈneh·mens·sitz SUBST m

Unternehmenssitz

zetel van de onderneming