Übersetzungen für „gegenübersetzen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ge·gen·ˈüber·stel·len VERB trans

1. gegenüberstellen (konfrontieren):

gegenüberstellen

confronteren

den Angeklagten einem Zeugen gegenüberstellen

de beklaagde met een getuige confronteren

2. gegenüberstellen (vergleichen):

gegenüberstellen

tegenover elkaar plaatsen

gegenüberstellen

tegenoverstellen

ge·gen·ˈüber·ste·hen¹ VERB intr unreg (eingestellt sein)

gegenüberstehen

staan tegenover

gegenüberstehen

staan voor

einer Gefahr gegenüberstehen

met een gevaar geconfronteerd worden

ˈüber·set·zen¹ VERB intr

übersetzen

overvaren

übersetzen

oversteken

ˈrück·über·set·zen VERB trans

rückübersetzen

terugvertalen

hin·ˈein·ver·set·zen VERB trans

hineinversetzen

verplaatsen in [o. naar]

Ge·gen·ˈüber·stel·lung SUBST f

Gegenüberstellung

confrontatie

aus·ein·ˈan·der·set·zen¹ VERB trans

auseinandersetzen

uiteenzetten

auseinandersetzen

uitleggen

auseinandersetzen

verklaren

auseinandersetzen

toelichten

jdm seine Probleme auseinandersetzen

iem zijn problemen uitleggen [o. uiteenzetten]

ge·gen·ˈüber¹ [geːgn̩ˈʔyːbɐ] ADV

gegenüber

aan de overkant

gegenüber

tegenover

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

er·ˈset·zen [-ˈzɛ͜tsn̩] VERB trans

1. ersetzen (austauschen):

ersetzen

vervangen

Talent durch Fleiß ersetzen

talent met vlijt compenseren

2. ersetzen (erstatten):

ersetzen

vergoeden

ersetzen

terugbetalen

ersetzen

restitueren

ver·ˈset·zen¹ VERB intr

versetzen

antwoorden

zer·set·ˈzen¹ VERB trans

zersetzen

ontleden

zersetzen

aantasten

zersetzen

aanvreten

zersetzen (untergraben)

ondermijnen

zersetzen übtr (zerrütten)

ontwrichten

die Gesellschaft moralisch zersetzen übtr

de maatschappij moreel ondermijnen [o. ontwrichten]

wi·der·ˈset·zen [viːdɐˈzɛ͜tsn̩] VERB refl

widersetzen

zich verzetten [o. kanten] tegen

ent·ˈge·gen·set·zen¹ VERB trans

entgegensetzen

tegenoverstellen

entgegensetzen

inbrengen tegen

einer Beschuldigung nichts entgegensetzen

tegen een beschuldiging niets inbrengen

zu·ˈrück·ver·set·zen¹ VERB trans

1. zurückversetzen:

zurückversetzen

terugverplaatsen

zurückversetzen

naar achteren verplaatsen

2. zurückversetzen:

zurückversetzen

in rang terugzetten

zurückversetzen

degraderen

einen Schüler zurückversetzen

een leerling terugplaatsen