Übersetzungen für „herbeifahren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

her·ˈbei·füh·ren VERB trans

herbeiführen MED (verursachen)

veroorzaken

herbeiführen (bewirken)

bewerkstelligen

herbeiführen (bewirken)

teweegbrengen

eine Wende herbeiführen

een ommekeer teweegbrengen

vor·ˈbei·fah·ren VERB intr unreg ugs

vorbeifahren (kurz aufsuchen, hinbringen)

langsrijden

vorbeifahren (vorüberfahren)

voorbijrijden

her·ˈbei·seh·nen VERB trans geh

herbeisehnen

snakken naar

ˈher·fah·ren² VERB trans unreg

herfahren

hierheen rijden [o. varen]

her·ˈan·fah·ren VERB intr unreg

heranfahren

komen aanrijden

her·ˈaus·fah·ren¹ VERB intr unreg

1. herausfahren (nach draußen fahren):

herausfahren

naar buiten rijden [o. varen]

2. herausfahren (herausschießen):

herausfahren

(er)uit [o. naar buiten] schieten [o. stuiven]

3. herausfahren ugs (ausbrechen, entkommen):

herausfahren

ontvallen

herausfahren

ontsnappen

her·ˈum·fah·ren¹ VERB intr unreg

1. herumfahren (im Kreis darum fahren):

herumfahren

rondrijden

herumfahren

rondtrekken

herumfahren

omvaren

herumfahren

rondvaren

2. herumfahren (sich rasch umdrehen):

herumfahren

zich plotseling [o. met een ruk] omdraaien

3. herumfahren (ziellos streichen, wischen):

herumfahren

ronddraaien

herumfahren

rondzwaaien

her·ˈun·ter·fah·ren² VERB trans unreg ugs COMPUT

herunterfahren

verlagen

herunterfahren

doen dalen

her·ˈbei·ei·len VERB intr

herbeieilen

toesnellen

herbeieilen

aan komen snellen

her·ˈbei·ru·fen VERB trans unreg geh

herbeirufen

erbij roepen

herbeirufen

te hulp roepen

herbeirufen

laten komen