Übersetzungen für „heruntersetzend“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

her·ˈun·ter·ge·hen VERB intr unreg

1. heruntergehen:

heruntergehen (nach unten gehen)

naar beneden gaan

heruntergehen (Flughöhe verringern)

omlaaggaan

die Straße heruntergehen

de straat aflopen [o. uitlopen]

2. heruntergehen:

heruntergehen (sinken)

dalen

heruntergehen (sinken)

zakken

heruntergehen (reduzieren)

minder worden

her·ˈun·ter·neh·men VERB trans unreg

herunternehmen

omlaag doen

herunternehmen

wegnemen

her·ˈun·ter·rei·ßen VERB trans unreg

1. herunterreißen ugs (abreißen):

herunterreißen

neertrekken

herunterreißen

afscheuren

herunterreißen

omlaagrukken

jdm die Maske herunterreißen übtr

iem het masker afrukken

2. herunterreißen ugs (abnutzen):

herunterreißen

verslijten

3. herunterreißen vulg (schlechtmachen):

herunterreißen

afkammen

herunterreißen

afkraken

einen Schauspieler herunterreißen

een acteur afkammen [o. een slechte kritiek geven]

4. herunterreißen ugs:

herunterreißen

moeten afmaken

herunterreißen

moeten uitdienen

her·ˈun·ter·spie·len VERB trans

1. herunterspielen ugs (schnell spielen):

herunterspielen

snel (af)spelen

herunterspielen

afroffelen

2. herunterspielen ugs (verharmlosen):

herunterspielen

bagatelliseren

eine Affäre herunterspielen

een affaire bagatelliseren

her·ˈun·ter·la·den VERB trans unreg COMPUT

herunterladen

downloaden

her·ˈun·ter·hau·en VERB trans unreg

1. herunterhauen ugs (eine Ohrfeige geben):

herunterhauen

neerslaan

jdm eine herunterhauen

iem een oorvijg geven

2. herunterhauen ugs übtr (schnell abtippen):

herunterhauen

snel uittypen

herunterhauen

snel opschrijven [o. afschrijven]

her·ˈun·ter·bren·nen VERB intr unreg

1. herunterbrennen (niederbrennen auf):

herunterbrennen

neerbranden op

die Sonne brannte auf das Land herunter

de zon brandde [o. straalde] heet op het land

2. herunterbrennen (abbrennen):

herunterbrennen

afbranden

herunterbrennen

uitbranden

herunterbrennen

opbranden

her·ˈun·ter·fah·ren¹ VERB intr unreg (transportieren)

herunterfahren

naar beneden rijden

herunterfahren

afdalen

her·ˈun·ter·ma·chen VERB trans

1. heruntermachen ugs (zurechtweisen):

heruntermachen

kapittelen

heruntermachen

uitkafferen

2. heruntermachen ugs (schlechtmachen):

heruntermachen

afkammen

heruntermachen

afkraken

her·ˈun·ter·las·sen VERB trans unreg

herunterlassen

neerlaten

herunterlassen

laten zakken

her·ˈun·ter·fal·len VERB intr unreg

herunterfallen

naar beneden vallen

herunterfallen

neervallen

her·ˈun·ter·ge·kom·men [hɛˈrʊntɐgəkɔmən] ADJ abw (verwahrlost, abgewohnt)

heruntergekommen

aan lagerwal geraakt

einen heruntergekommenen Eindruck machen

een verwaarloosde indruk maken

her·ˈun·ter·han·deln VERB trans ugs

herunterhandeln

afdingen

herunterhandeln

afpingelen

her·ˈun·ter·klap·pen VERB trans

herunterklappen

neerslaan

her·ˈun·ter·brin·gen VERB trans unreg

1. herunterbringen (nach unten bringen):

herunterbringen

naar beneden brengen

2. herunterbringen ugs (zu Grunde richten):

herunterbringen

ruïneren

herunterbringen

te gronde richten

3. herunterbringen ugs (schlucken können):

herunterbringen

door de keel (kunnen) krijgen

keinen Bissen herunterbringen

geen hap door de keel krijgen

her·ˈun·ter·schlu·cken VERB trans

1. herunterschlucken:

herunterschlucken

doorslikken

herunterschlucken

door de keel krijgen

2. herunterschlucken ugs übtr (sich zurückhalten):

herunterschlucken

voor zich houden

her·ˈun·ter [hɛˈrʊntɐ] ADV

1. herunter:

herunter

(naar) beneden

herunter

omlaag

herunter

neer

herunter

af

er kam vom Berg herunter

hij daalde de berg af

2. herunter ugs:

mit den Nerven herunter sein

op zijn van de zenuwen

her·ˈun·ter- [hɛˈrʊntɐ]

herunter-

neer-