Übersetzungen für „insimulieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

si·mu·ˈlie·ren¹ [zimuˈliːrən] VERB intr

simulieren

simuleren

simulieren

voorwenden [o. veinzen] ziek te zijn

in·sis·ˈtie·ren [-ˈtiːrən] VERB intr geh

insistieren

insisteren (op)

insistieren

vasthouden (aan)

sti·mu·ˈlie·ren [ʃti-, stimuˈliːrən] VERB trans geh fachspr

stimulieren

stimuleren

stimulieren

prikkelen

in·stal·ˈlie·ren² [ɪnstaˈliːrən] VERB refl

du hast dich hier hübsch installiert

je hebt je hier leuk geïnstalleerd [o. genesteld]

in·stru·ˈie·ren [ɪnstruˈiːrən] VERB trans

1. instruieren (in Kenntnis setzen):

instruieren

instrueren

instruieren

op de hoogte brengen

2. instruieren (Anweisungen geben):

instruieren

instrueren

instruieren

instructies geven