Übersetzungen für „locus“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈLo·kus <Lokus, Lokusse> [ˈloːkʊs] SUBST m ugs

Lokus

zekere plaats

Lokus

toilet nt

ˈLo·tus <Lotus> [ˈloːtʊs] SUBST m kein Pl

1. Lotus BOT (Hornklee):

Lotus

rolklaver

Lotus

lotus

2. Lotus BOT:

Lotus

lotus

ˈlo·chen [ˈlɔxn̩] VERB trans

lochen

ponsen

eine Fahrkarte lochen

een kaartje knippen

ˈlo·cken² [ˈlɔkn̩] VERB trans (anziehen, verlocken)

locken

lokken

locken

(aan)trekken

locken

aanlokken

locken

verlokken

es lockt mich sehr, es zu versuchen

het trekt me erg (om) het te proberen

ˈlo·cker [ˈlɔkɐ] ADJ

locker

los

locker

losjes

eine lockere Atmosphäre

een ontspannen sfeer

ein lockeres Leben führen

een losbandig leven leiden

ein lockeres Mundwerk haben übtr

los van tong zijn

das Geld saß ihm locker

hij gaf zijn geld gemakkelijk uit

etw locker sehen

iets niet zo ernstig opvatten

ein Seil locker lassen

een touw slap laten hangen

lockere Sitten

losse zeden

ˈlo·ckig [ˈlɔkɪç] ADJ

lockig

gekruld

lockig

krullend

lockig

krullig