Übersetzungen für „mitgabe“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈEin·ga·be SUBST f

1. Eingabe (Petition):

Eingabe

verzoek(schrift) nt

Eingabe

rek(w)est

2. Eingabe (von Medikamenten) kein Pl:

Eingabe

toediening

3. Eingabe COMPUT (Dateneingabe) kein Pl:

Eingabe

invoer

4. Eingabe COMPUT (eingegebene Daten):

Eingabe

input

ˈHin·ga·be SUBST f kein Pl

1. Hingabe (Widmung zu einem Mensch):

Hingabe

overgave

Hingabe

toewijding

2. Hingabe (rückhaltlose Widmung):

Hingabe

overgave

Hingabe

onderwerping

3. Hingabe geh (Aufopferung):

Hingabe

opoffering

Hingabe

het prijsgeven

ˈMit·er·be (-er·bin) SUBST m (f) JUR

Miterbe (-er·bin)

mede-erfgenaam(mede-erfgename) m (f)

ˈAb·ga·be SUBST f

1. Abgabe (das Abliefern) kein Pl:

Abgabe

afgifte

Abgabe

aflevering

die Abgabe eines Koffers

de inbewaringgeving van een koffer

die Abgabe von Energie

de uitstraling van energie

2. Abgabe (Steuern, Pacht, Miete etc.: Einreichung) meist Pl:

Abgabe

belasting

Abgabe

rechten

Abgabe

heffing

Abgabe

huur

Abgabe

pacht

Abgaben an den Staat entrichten

belastingen aan de staat betalen

Abgaben auf Alkohol

belasting op alcohol

soziale Abgaben

sociale lasten

3. Abgabe WIRTSCH (Tätigung):

Abgabe

verkoop

Abgabe

getrokken wissel

Abgabe

traite

4. Abgabe SPORT (Abspiel des Balls):

Abgabe

het afgeven

Abgabe

het toespelen

5. Abgabe SPORT (Verlust):

Abgabe

verlies nt

6. Abgabe (das Abfeuern) kein Pl:

Abgabe

het afvuren

Abgabe

het lossen

die Abgabe eines Schusses

het afvuren van een schot

7. Abgabe (seine Stimme abgeben, wählen) meist Sg:

Abgabe

het afleggen

Abgabe

het uitbrengen

die Abgabe meiner Stimme

het uitbrengen van mijn stem

8. Abgabe TECH (Abstrahlung):

Abgabe

uitgangsvermogen nt

ˈAn·ga·be <Angabe, Angaben> SUBST f

1. Angabe geh (Mitteilung):

Angabe

opgave

Angabe

aangifte

Angabe

gegeven nt

Angabe

verklaring

Angabe

informatie

falsche Angaben machen

valse [o. onware] gegevens verstrekken

laut [o. nach ] Angaben von Passanten

volgens verklaringen van voorbijgangers

Angabe eines falschen Namens

het opgeven van een valse naam

Angaben zur Person

personalia

Angaben zur Person

gegevens omtrent de persoon

2. Angabe ugs (Prahlerei) kein Pl:

Angabe

opschepperij

Angabe

bluf(ferij)

3. Angabe SPORT (Aufschlag):

Angabe

service

Angabe

opslag

ˈZu·ga·be <Zugabe, Zugaben> SUBST f

1. Zugabe (Werbegeschenk):

Zugabe

toegift

Zugabe! MUS

bis! bis!

2. Zugabe (das Hinzugeben):

Zugabe

bijvoeging

Zugabe

toevoeging

ˈBei·ga·be SUBST f

Beigabe

toevoeging

ˈAuf·ga·be SUBST f

1. Aufgabe (das Ausstrahlen, Auslieferung) meist Sg:

Aufgabe

afgifte

die Aufgabe einer Annonce/eines Telegramms

de afgifte [o. het opgeven] van een advertentie/een telegram

2. Aufgabe:

Aufgabe (Pflicht)

taak

Aufgabe (zu lösendes Problem)

opdracht

sich etw als Aufgabe setzen [o. zur Aufgabe machen]

zich iets tot taak stellen

eine Aufgabe bewältigen [o. übernehmen ]

tegen een taak opgewassen zijn

eine Aufgabe bewältigen [o. übernehmen ]

een taak op zich nemen

jdm eine Aufgabe stellen

iem een taak opgeven [o. opleggen] [o. stellen]

3. Aufgabe (Übungsaufgabe):

Aufgabe

opgave

Aufgabe

vraagstuk nt

eine rechnerische Aufgabe

een rekensom

4. Aufgabe (Hausaufgabe) meist Pl:

Aufgabe

taak

Aufgabe

huiswerk nt

5. Aufgabe (das Aufgeben, Beendigung) meist Sg:

Aufgabe

het opgeven

Aufgabe

beëindiging

Aufgabe

stopzetting

die Aufgabe eines Amtes

het neerleggen van een ambt

die Aufgabe des Geschäfts

de sluiting [o. opheffing] van de zaak

zur Aufgabe gezwungen werden SPORT

gedwongen worden de strijd te staken

6. Aufgabe SPORT:

Aufgabe

opslag

die Aufgabe ausführen

opslaan

ˈVor·ga·be SUBST f

1. Vorgabe (Richtwert):

Vorgabe

richtlijn

2. Vorgabe SPORT:

Vorgabe

voorgift

Vorgabe

handicap

3. Vorgabe WIRTSCH:

Vorgabe

grondtijd

Vorgabe

voor een bepaald werk nt beraamde tijd

ˈAus·ga·be SUBST f

1. Ausgabe (Auslieferung) kein Pl:

Ausgabe

afgifte

Ausgabe

uitreiking

2. Ausgabe (Mitteilung) kein Pl:

Ausgabe

bekendmaking

Ausgabe

mededeling

die Ausgabe eines Befehls

de uitvaardiging van een bevel

3. Ausgabe (Ausgabestelle):

Ausgabe

afgifteloket

4. Ausgabe (Kosten) meist Pl:

Ausgabe

uitgave

Ausgabe

kosten

große/laufende Ausgaben

grote/lopende uitgaven

5. Ausgabe:

Ausgabe MEDIEN, LIT

uitgave

Ausgabe MEDIEN, LIT

editie

die erste Ausgabe der Tagesschau

de eerste editie van de nieuwsberichten op de televisie

6. Ausgabe (Nummer, Exemplar):

Ausgabe

uitgave

Ausgabe

nummer nt

Ausgabe

exemplaar nt

7. Ausgabe (Version):

Ausgabe

uitvoering

Ausgabe

versie

8. Ausgabe FIN (Austeilung) kein Pl:

Ausgabe

uitgifte

die Ausgabe der Aktien

de uitgifte [o. emissie] van de aandelen

ˈMaß·ga·be SUBST f kein Pl

mit der Maßgabe, dass …

met dien verstande, dat …

mit der Maßgabe, dass …

mits

nach Maßgabe der Vorschriften geh

met inachtneming van [o. overeenkomstig met] [o. in overeenstemming met] de voorschriften

nach Maßgabe seines Vermögens geh

naar de mate van zijn vermogen

nach Maßgabe seines Vermögens geh

voor zover het in zijn vermogen ligt

Ver·ˈga·be <Vergabe, Vergaben> SUBST f meist Sg

Vergabe

gunning

Vergabe

plaatsing

Vergabe

het verstrekken

mit·ˈsamt [-ˈzamt] PRÄP +Dat

mitsamt

samen met

mitsamt

benevens

Wissensecke: Präpositionen mit Dativ

ˈmit·tags ADV

mittags

rond twaalf uur

mittags

tussen de middag

mittags

's middags