Übersetzungen für „prollen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈrol·len³ [ˈrɔlən] VERB refl

rollen

zich rollen

das Blatt/Papier hat sich gerollt

het blad/papier is omgekruld

das Haar rollt sich zu Locken

het haar valt in krullen [o. lokken]

das Haar rollt sich zu Locken

het haar krult

ˈpral·len [ˈpralən] VERB intr

1. prallen (heftig auftreffen):

prallen

stuiten

prallen

botsen

prallen

slaan

an [o. gegen ] einen Baum prallen

tegen een boom botsen

2. prallen (brennende Sonne):

prallen

branden

prallen

fel schijnen

ˈprel·len¹ [ˈprɛlən] VERB intr (stoßen)

prellen

stuiten

prellen

botsen

ˈgrol·len [ˈgrɔlən] VERB intr

1. grollen geh (zürnen):

grollen

(een) wrok koesteren

grollen

wrokken

(mit) jdm grollen

tegen iem een wrok koesteren

2. grollen (schmollen):

grollen

mokken

grollen

pruilen

3. grollen (dröhnen):

grollen

rommelen

grollen

rollen

grollen

dreunen

der Donner grollt

de donder rommelt [o. rolt]

ˈtrol·len² [ˈtrɔlən] VERB refl ugs

trollen

afdruipen

troll dich!

scheer je weg!

proll

proll [ˈprolɪç] ADJ ugs jugendspr:

proll

ordinair

proll

proleterig

proll

patserig

ˈpro·ben¹ [ˈproːbn̩] VERB intr

proben THEAT, MUS

repeteren

ˈprot·zen [ˈprɔ͜tsn̩] VERB intr ugs abw

protzen

protsen

protzen

opscheppen

protzen

prat gaan op

ˈpros·ten [ˈproːstn̩] VERB intr

prosten (prost rufen)

toosten

prosten (ein Prost ausbringen)

een toost uitbrengen

ˈprah·len [ˈpraːlən] VERB intr

prahlen

opscheppen

prahlen

pochen

prahlen

pralen

das ist geprahlt! ugs

dat is alleen maar bluf!

mit seinem Wissen prahlen

prat gaan op zijn kennis

ˈsol·len³ <soll, sollte, hat sollen> [ˈzɔlən] VERB vb modal

1. sollen:

sollen (mit Nachdruck)

moeten

sollen (mit Nachdruck)

zullen

sollen (bei Verneinung)

mogen

du sollst Vater und Mutter ehren REL

eert uw vader en uw moeder

was soll das geben?

wat moet dat worden?

was soll das heißen?

wat wil dat zeggen?

du sollst [o. solltest] lieber gleich gehen

je kunt maar beter meteen gaan

da soll noch einer sagen, dass …

er moet er nog maar eens eentje (komen) vertellen dat …

er sollte sich schämen

hij moest zich [o. zou zich moeten] schamen

was soll es denn sein? (im Geschäft, Laden)

wat zal [o. mag] het zijn (voor u)?

was soll denn das sein?

wat moet dat (nou) voorstellen?

wozu soll denn das gut sein?

waar is dat nou (weer) goed voor?

das soll nicht geleugnet werden

dat valt niet te ontkennen

er soll es aber nicht wissen!

hij mag het echter niet weten!

2. sollen (wollen):

sollen

zullen

sollen wir gehen?

zullen we gaan?

das soll hier genügen

dat moge hier volstaan

da sollte man doch glauben [o. meinen ], dass …

je zou (op den duur) nog gaan geloven [o. denken] dat …

es soll nie wieder vorkommen!

het zal nooit meer gebeuren!

3. sollen (dürfen):

sollen

zullen

sollen

mogen

das sollte er nicht mehr erleben

dat zou hij niet meer (mogen) beleven

es sollte aber ganz anders kommen

het zou echter heel anders uitpakken

sollte er doch noch kommen, dann sage ihm …

mocht hij toch nog komen, zeg hem dan …

es hat nicht sein sollen [o. nicht sollen sein ]

het heeft niet (zo) mogen zijn

und sollte ich auch verlieren! geh

en al zou [o. moet] ik verliezen!

4. sollen (scheinen):

sollen

moeten

sollen

zullen

sollen

schijnen

er soll krank sein

hij zou ziek zijn (wordt er gezegd)

er soll krank sein

naar het schijnt is hij ziek

soll er doch [o. nur ] warten!

laat hem maar wachten!

ˈPol·len <Pollens, Pollen> [ˈpɔln̩] SUBST m BOT

Pollen

pollen

Pollen

stuifmeel(korrels)

ˈtol·len [ˈtɔlən] VERB intr

1. tollen (umhertoben):

tollen

ravotten

tollen

uitgelaten stoeien

2. tollen (ausgelassen laufen):

tollen

wild [o. uitgelaten] rennen

tollen

dartelen

ˈwol·len¹ [ˈvɔlən] ADJ MODE

wollen (aus Wolle)

wollen

wollen (aus Wolle)

van wol

ˈzol·len [ˈ͜tsɔln̩] VERB trans geh

zollen

betuigen

zollen

betonen

jdm Achtung zollen

achting voor iem hebben

jdm Applaus zollen

voor iem applaudisseren

jdm Beifall zollen

iem bijvallen

jdm Respekt zollen

respect hebben voor iem

etw Dat den Tribut zollen

zijn tol betalen aan iets

Proll <Prolls, Prolls> [prɔl] SUBST m ugs abw

Proll Abkürzung von Prolet

Siehe auch: Prolet

Pro·ˈlet <Proleten, Proleten> [proˈleːt] SUBST m ugs abw

Prolet

proleet

Pro·ˈlet <Proleten, Proleten> [proˈleːt] SUBST m ugs abw

Prolet

proleet

Pro·ˈblem <Problems, Probleme> [proˈbleːm] SUBST nt

1. Problem geh (schwierige Aufgabe):

Problem

probleem nt

Problem

vraagstuk nt

Problem

(moeilijke) kwestie

Probleme wälzen

over problemen piekeren

Probleme wälzen

zwaar (zitten) bomen

zum Problem werden

een probleem worden

2. Problem (Schwierigkeit) Pl:

Problem

problemen

Problem

narigheden

Problem

moeilijkheden