Übersetzungen für „supervidieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

re·vi·ˈdie·ren [reviˈdiːrən] VERB trans

1. revidieren (prüfen):

revidieren

controleren

revidieren

inspecteren

2. revidieren geh (ändern):

revidieren

herzien

revidieren

wijzigen

3. revidieren VERLAG:

revidieren

corrigeren

ser·ˈvie·ren¹ [zɛrviːrən] VERB intr SPORT

servieren

serveren

di·vi·ˈdie·ren [-ˈdiːrən] VERB trans

dividieren

delen

durch 5 dividieren

door 5 delen

re·si·ˈdie·ren [reziˈdiːrən] VERB intr geh

residieren

resideren

residieren

zetelen

prä·si·ˈdie·ren [prɛziˈdiːrən] VERB intr CH

präsidieren

presideren

präsidieren

voorzitten

ener·ˈvie·ren [enɛrˈviːrən] VERB trans

enervieren

enerveren

ˈab·ser·vie·ren VERB trans

1. abservieren (Geschirr abräumen):

abservieren

afruimen

abservieren

afdekken

2. abservieren ugs übtr:

abservieren (abräumen)

wegruimen

abservieren (loswerden)

aan de kant zetten

abservieren (loswerden)

ontslaan

3. abservieren ugs SPORT (haushoch gewinnen):

abservieren

duidelijk verslaan

ob·ser·ˈvie·ren [-ˈviːrən] VERB trans geh

observieren

observeren

observieren

waarnemen

re·ser·ˈvie·ren [rezɛrˈviːrən] VERB trans

reservieren

reserveren

reservieren

afzonderlijk houden

per·ver·ˈtie·ren [pɛrvɛrˈtiːrən] VERB trans geh

pervertieren

perverteren

pervertieren

bederven

pervertieren

verdorven maken

oxi·ˈdie·ren [-ˈdiːrən] VERB intr

oxidieren

oxideren

va·li·ˈdie·ren [valiˈdiːrən] VERB trans geh

validieren

de waarde [o. het belang] bepalen

kan·di·ˈdie·ren [kandiˈdiːrən] VERB intr POL

kandidieren

kandideren

kandidieren

zich kandidaat stellen

li·qui·ˈdie·ren¹ [likviˈdiːrən] VERB trans

1. liquidieren FIN (auflösen):

liquidieren

liquideren

2. liquidieren FIN (in Rechnung stellen):

liquidieren

declareren

liquidieren

in rekening brengen

3. liquidieren (töten):

liquidieren

liquideren

liquidieren

uit de weg ruimen

kol·li·ˈdie·ren [kɔliˈdiːrən] VERB intr

1. kollidieren (Zusammenstoß, zusammenstoßen):

kollidieren

botsen

kollidieren

in aanvaring [o. botsing] komen met

2. kollidieren übtr geh (unvereinbar sein mit etw):

kollidieren

in strijd zijn

kollidieren

collideren

kollidierende Interessen

tegenstrijdige belangen

mit dem Gesetz kollidieren

in conflict komen met de wet

die beiden Vorlesungen kollidieren miteinander

de twee colleges vallen samen

kon·so·li·ˈdie·ren¹ [kɔnzoliˈdiːrən] VERB trans

1. konsolidieren geh:

konsolidieren

(con)solideren

konsolidieren

verstevigen

konsolidieren

beveiligen

2. konsolidieren WIRTSCH (von Schulden):

konsolidieren

consolideren

kon·ser·ˈvie·ren [kɔnzɛrˈviːrən] VERB trans

1. konservieren (z. B. von Lebensmitteln):

konservieren

conserveren

konservieren

verduurzamen

2. konservieren (z. B. von einem Gebäude):

konservieren

conserveren

konservieren

in stand houden

Su·per·in·ten·ˈdent SUBST m

Superintendent

superintendent

Superintendent

preses van een kerkelijk district nt