Übersetzungen für „verbolzen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ver·ˈfil·zen¹ [fɛɐ̯ˈfɪl͜tsn̩] VERB intr

1. verfilzen:

verfilzen

vervilten

verfilzen

viltig worden

2. verfilzen übtr:

verfilzen

warrig worden

verfilzen

ineengroeien

verfilzen

in de war raken

ver·ˈsal·zen² VERB trans

1. versalzen:

versalzen

verzouten

versalzen

te zout maken

2. versalzen ugs übtr:

versalzen

bederven

jdm das Vergnügen versalzen

iem het plezier vergallen [o. bederven]

ver·ˈbo·ten [fɛɐ̯ˈboːtn̩] ADJ ugs

verboten

onmogelijk

verboten

zonderling

sie sieht ja verboten aus

ze ziet er werkelijk onmogelijk uit

ver·ˈbo·cken VERB trans ugs

verbocken

verknoeien

verbocken

verprutsen

ver·ˈbor·gen¹ [fɛɐ̯ˈbɔrgn̩] ADJ

1. verborgen:

verborgen

verborgen

verborgen

verstopt

verborgen

weggeborgen

2. verborgen:

verborgen

verborgen

verborgen

geheim

es war dem Finanzamt nicht verborgen geblieben

het was de fiscus niet ontgaan

etw im Verborgenen tun

iets in het verborgene doen

ver·ˈbau·en [fɛɐ̯ˈb͜auən] VERB trans

1. verbauen (beim Bau verbrauchen):

verbauen

verbouwen

verbauen

bij de bouw verbruiken

2. verbauen (versperren):

verbauen

dichtbouwen

verbauen

toebouwen

verbauen

het uitzicht benemen

jdm den Weg verbauen übtr

iem de weg versperren

3. verbauen (falsch bauen):

verbauen

verkeerd bouwen

4. verbauen (durch einen Bau verderben):

verbauen

bederven door bebouwing

das schöne Tal verbauen

het mooie dal door bebouwing bederven

ver·ˈbü·ßen [fɛɐ̯ˈbyːsn̩] VERB trans JUR

verbüßen

boeten voor

verbüßen

uitzitten

ver·ˈschmel·zen¹ VERB intr unreg

verschmelzen

versmelten

verschmelzen

samensmelten

ˈab·hol·zen VERB trans

1. abholzen:

abholzen

vellen

abholzen

(om)kappen

2. abholzen:

abholzen

kaalslaan

abholzen

rooien

ver·ˈbohrt [-ˈboːɐ̯t] ADJ abw ugs

verbohrt

vastgeroest

verbohrt

halsstarrig

ge·ˈsal·zen¹ [gəˈzal͜tsn̩] ADJ

1. gesalzen ugs übtr (überteuert):

gesalzen

gepeperd

gesalzene Preise

gepeperde prijzen

2. gesalzen ugs übtr (schlüpfrig, arg):

gesalzen

schuin

gesalzen

aangebrand

gesalzene Witze

schuine [o. aangebrande] moppen

3. gesalzen ugs übtr (heftig):

gesalzen

fel

gesalzen

bits

ein gesalzener Brief

een brief op poten

ver·ˈblich VERB

verblich 3. pers Sg Imperf von verbleichen

Siehe auch: verbleichen

ver·ˈblei·chen <verblich, verblichen> [fɛɐ̯ˈbl͜aiçn̩] VERB intr

1. verbleichen (verblassen):

verbleichen

verbleken

verbleichen

bleek worden

2. verbleichen geh veraltet (sterben):

verbleichen

heengaan

verbleichen

sterven

Lagerbolzen SUBST

Benutzereintrag

Lagerbolzen m

lagerbout m

Einsprachige Beispiele (nicht von der PONS Redaktion geprüft)

Deutsch

Das Verbolzen dient beim Streckenausbau dazu, die Einzelbaue gegen eine Schubwirkung in Längsrichtung zu sichern.

de.wikipedia.org