Übersetzungen für „verbrauchsland“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ver·ˈbrau·chen¹ [fɛɐ̯ˈbr͜auxn̩] VERB trans

1. verbrauchen (verwenden):

verbrauchen

verbruiken

verbrauchen

opgebruiken

verbrauchen

consumeren

die Batterie war verbraucht

de batterij was op [o. leeg]

2. verbrauchen (abnützen):

verbrauchen

verslijten

verbrauchen

uitputten

verbraucht aussehen

er afgeleefd [o. afgetobd] uit zien

verbrauchte Luft

slechte [o. bedompte] lucht

Ver·ˈbrau·cher·ver·band SUBST m

Verbraucherverband

consumentenorganisatie

Verbraucherverband

consumentenbond

Ver·ˈbrauch <Verbrauch(e)s> [fɛɐ̯ˈbr͜aux] SUBST m kein Pl

Verbrauch

verbruik nt

Verbrauch

het verbruiken

Verbrauch

consumptie

Ver·ˈbrau·cher(in) <Verbrauchers, Verbraucher> [fɛɐ̯ˈbr͜auxɐ] SUBST m(f)

Verbraucher(in)

verbruiker(verbruikster) m (f)

Verbraucher(in)

consument(consumente) m (f)

ver·ˈbre·chen [fɛɐ̯ˈbrɛçn̩] VERB trans unreg ugs

verbrechen

misdrijven

verbrechen

misdoen

er hat wieder ein Gedicht verbrochen iron

hij heeft weer eens een gedicht gepleegd