Übersetzungen für „vorüberrollen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

über·ˈrol·len [yːbɐˈrɔlən] VERB trans

1. überrollen:

überrollen

meesleuren

überrollen

(rollend) bedelven

überrollen

overrijden

überrollen

omverrijden

2. überrollen MILIT:

überrollen

(met gemotoriseerde strijdkrachten) overrompelen

3. überrollen übtr:

überrollen

overrompelen

überrollen

ondersneeuwen

ˈvor·be·stel·len VERB trans

vorbestellen

van tevoren bestellen

vor·ˈüber·ge·hen VERB intr unreg

1. vorübergehen (vorbeigehen):

vorübergehen

voorbijgaan

vorübergehen

overgaan

2. vorübergehen (entlanggehen):

vorübergehen

langsgaan

vorübergehen

passeren

im Vorübergehen

en passant

ˈvor·stel·len VERB trans

1. vorstellen (vorrücken):

vorstellen

vooruitzetten

vorstellen

vooruitplaatsen

2. vorstellen (vor etw setzen/stellen):

vorstellen

zetten [o. plaatsen] voor

3. vorstellen:

vorstellen (vorstellig werden)

voorstellen

vorstellen (bekannt machen)

bekendmaken

vorstellen (präsentieren)

presenteren

4. vorstellen (gedanklich sehen):

vorstellen

voorstellen

vorstellen

indenken

5. vorstellen (bedeuten):

vorstellen

voorstellen

vorstellen

betekenen

was soll denn das vorstellen?

wat moet dat nu betekenen?

vor·ˈüber·ge·hend [-geːənt] ADJ

vorübergehend

voorbijgaand

vorübergehend

tijdelijk

vorübergehend

kortstondig

ˈauf·rol·len¹ VERB trans

1. aufrollen (entrollen):

aufrollen

ontrollen

aufrollen

afrollen

aufrollen

openspreiden

eine Fahne/Landkarte aufrollen

een vaandel/landkaart ontrollen [o. uitrollen]

2. aufrollen (zusammenrollen):

aufrollen

oprollen

aufrollen

samenrollen

3. aufrollen (öffnen):

aufrollen

openrollen

aufrollen

openen

aufrollen

opendoen

aufrollen

openschuiven

eine Schiebetür aufrollen

een schuifdeur openrollen

4. aufrollen (erneut aufgreifen):

aufrollen

aansnijden

einen Prozess wieder aufrollen

een proces heropenen

5. aufrollen (hochkrempeln):

aufrollen

opstropen

6. aufrollen ugs (mit Lockenwicklern):

aufrollen

krullen

7. aufrollen:

aufrollen MILIT, SPORT

oprollen

ˈaus·rol·len¹ VERB intr (auslaufen)

ausrollen

uitlopen

ausrollen

uitrollen

ˈvor·fal·len VERB intr unreg

1. vorfallen:

vorfallen

gebeuren

vorfallen

voorvallen

2. vorfallen:

vorfallen

voorovervallen

vor·ˈan·stel·len [foˈran-] VERB trans

voranstellen

vooropstellen

voranstellen

vooropzetten

dem Buch eine Einleitung voranstellen

aan het boek een inleiding vooraf laten gaan

über·ˈfal·len VERB trans unreg

überfallen (unversehens angreifen)

overvallen

überfallen MILIT übtr a. (bestürmen)

overmannen

überfallen ugs scherzh (überraschend besuchen)

overrompelen

überfallen ugs scherzh (überraschend besuchen)

aanranden