Übersetzungen für „widern“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈwil·dern [ˈvɪldɐn] VERB intr

wildern

stropen

ˈwi·der [ˈviːdɐ] PRÄP +Akk geh

wider

tegen

wider

in strijd met

wider Erwarten

tegen de verwachting in

das Für und Wider

het voor en tegen

Wissensecke: Präpositionen mit Akkusativ

ˈwie·nern [ˈviːnɐn] VERB trans ugs

wienern

glimmend poetsen

wienern

politoeren

jdm eine wienern ugs

iem een draai om z'n oren geven [o. watjekouw verkopen]

ˈwis·pern [ˈvɪspɐn] VERB trans

wispern

fluisteren

ˈwit·tern² [ˈvɪtɐn] VERB trans

wittern JAGD

ruiken

wittern JAGD

de lucht krijgen van ook fig.

wittern übtr a. (ahnen)

vermoeden

wittern übtr a.

bespeuren

Gefahr/Verrat wittern übtr

gevaar/verraad bespeuren [o. vermoeden]

ˈwie·hern [ˈviːɐn] VERB intr

1. wiehern (von Pferden):

wiehern

hinniken

2. wiehern:

wiehern

schaterlachen

das ist zum Wiehern ugs

dat is om te gillen

ˈwim·mern [ˈvɪmɐn] VERB intr

wimmern

janken

wimmern

kermen

wimmern

jammeren

ˈlin·dern [ˈlɪndɐn] VERB trans

lindern

verzachten

lindern

lenigen

lindern

verlichten

ˈmil·dern² [ˈmɪldɐn] VERB refl METEO

mildern

milder worden

mildern

zich matigen

mildern

afnemen

mildern

afzwakken

ˈmin·dern¹ [ˈmɪndɐn] VERB trans

mindern

(ver)minderen

mindern

geringer maken

mindern

verlagen

ˈwid·men² [ˈvɪtmən] VERB refl (sich beschäftigen)

widmen

zich wijden aan

widmen

zich bezighouden met

ˈlo·dern [ˈloːdɐn] VERB intr a. übtr

lodern

laaien

ˈän·dern¹ [ˈɛndɐn] VERB trans

ändern (ändern)

veranderen

ändern (umwandeln, umformen)

wijzigen

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

dat neemt niet weg dat …

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

dat laat onverlet dat …

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

dat verandert niets aan het feit dat …

einen Anzug ändern

een pak vermaken

er kann es nicht ändern

hij kan er niets aan doen

das ändert die Sache

dat verandert de zaak

ändern und bessern ist zweierlei Sprichw

alle verandering is geen verbetering

ˈfe·dern² [ˈfeːdɐn] VERB trans

federn

van veren [o. een vering] voorzien

ein gut gefederter Wagen AUTO

een auto met goede vering

ˈha·dern [ˈhaːdɐn] VERB intr

1. hadern geh (streiten):

hadern

twisten

hadern

ruziën

2. hadern geh:

hadern (sich auflehnen, sich empören)

in opstand komen

hadern (brummen, nörgeln)

morren

mit seinem Schicksal hadern

tegen zijn lot in opstand komen

ˈkö·dern [ˈkøːdɐn] VERB trans

1. ködern:

ködern

lokazen

ködern

lokken met aas

2. ködern übtr:

ködern

verlokken

ködern

aanlokken

mo·ˈdern¹ [moˈdɛrn] ADJ

modern

modern

ˈor·dern [ˈɔrdɐn] VERB trans

ordern

bestellen

ordern

een order plaatsen

ˈpu·dern [-dɐn] VERB trans

pudern

poederen

ˈru·dern [ˈruːdɐn] VERB intr

rudern

roeien