Übersetzungen für „zustutzen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈzu·set·zen² VERB trans

zusetzen

toevoegen

zusetzen

bijvoegen

zusetzen

toeleggen

bei einem Geschäft viel Geld zusetzen

op een transactie veel geld toeleggen

nichts mehr zuzusetzen haben

niets meer bij te zetten hebben

nichts mehr zuzusetzen haben

geen weerstand meer hebben

ˈzu·spit·zen¹ VERB trans

1. zuspitzen:

zuspitzen

toespitsen

zuspitzen

aanscherpen

zuspitzen

aanpunten ook fig.

2. zuspitzen übtr:

zugespitzt könnte man sagen

ietwat [o. lichtelijk] overdrijvend zou men kunnen zeggen

ˈauf·stüt·zen¹ VERB trans

1. aufstützen:

aufstützen

steunen

aufstützen

leunen

mit aufgestützten Armen

steunend [o. leunend] op zijn armen

2. aufstützen:

aufstützen

oprichten

ˈab·stüt·zen VERB trans

abstützen

stutten

abstützen

schoren

abstützen

ondersteunen

ˈzu·ste·hen VERB intr unreg

zustehen (zukommen)

toekomen

zustehen (von Rechts wegen gehören)

recht hebben op

zustehen (von Rechts wegen gehören)

passen

dieser Anteil steht ihm zu

op dit aandeel heeft hij recht

eine solche Bemerkung steht dir nicht zu

jou past een dergelijke opmerking niet

ˈzu·sto·ßen¹ VERB intr unreg

1. zustoßen (in eine Richtung stoßen):

zustoßen

toestoten

2. zustoßen (passieren):

zustoßen

gebeuren

zustoßen

overkomen

wenn dem Vater etw zustößt

als vader iets overkomt

ˈzu·ste·cken VERB trans

1. zustecken (heften):

zustecken

dichtspelden

zustecken

toespelden

2. zustecken (schenken):

zustecken

(heimelijk) toestoppen

ˈzu·stei·gen VERB intr unreg

zusteigen

(onderweg) instappen

ˈzu·stel·len VERB trans

1. zustellen (durch Gegenstände verstellen):

zustellen

afsluiten

zustellen

barricaderen

2. zustellen (überbringen):

zustellen

bezorgen

zustellen JUR

betekenen

zustellen JUR

exploiteren

jdm die Ladung zustellen JUR

iem de dagvaarding betekenen

ˈzu·stim·men VERB intr

zustimmen (einwilligen)

instemmen met

zustimmen (einverstanden sein)

het eens zijn met

etw dat zustimmen

het met iets eens zijn

zu·ˈstan·de, zu ˈStan·de [ ͜tsuˈʃtandə] ADV

etw zustande [o. zu Stande] bringen

iets tot stand brengen

zustande [o. zu Stande] kommen

tot stand komen

un·ter·ˈstüt·zen [ʊntɐˈʃtʏ͜tsn̩] VERB trans übtr

unterstützen (sich dafür einsetzen)

ondersteunen

unterstützen (sich dafür einsetzen)

steunen

unterstützen (durch Hilfe fördern)

bijstaan

unterstützen (durch Hilfe fördern)

subsidiëren

zu·ˈsam·men·set·zen¹ VERB trans

zusammensetzen

samenstellen

zusammensetzen

in elkaar zetten