Übersetzungen für „Duitsland“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

Duits·land [dœytslɑnt] SUBST nt geen Pl

Duitsland

Deutschland nt

Oost-Duits·land [ozdœytslɑnt] SUBST nt geen Pl

1. Oost-Duitsland (geografisch na 1990):

Oost-Duitsland

Ostdeutschland nt

Oost-Duitsland

Osten m der Bundesrepublik Deutschland

2. Oost-Duitsland (staatkundig van 1949-1990):

Oost-Duitsland

DDR f

Oost-Duitsland

Ostdeutschland nt

3. Oost-Duitsland (staatkundig na 1990):

Oost-Duitsland

die neuen Bundesländer Pl

Oost-Duitsland

die ehemalige DDR ugs

Oost-Duitsland

Ostdeutschland nt

West-Duits·land [wɛzdœytslɑnt] SUBST nt geen Pl

1. West-Duitsland (geografisch na 1990):

West-Duitsland

Westdeutschland nt

West-Duitsland

Westen m der Bundesrepublik Deutschland

2. West-Duitsland (staatkundig van 1949-1990):

West-Duitsland

Bundesrepublik f Deutschland

West-Duitsland ugs

Westdeutschland

3. West-Duitsland (staatkundig na 1990):

West-Duitsland

die im Westen der Bundesrepublik gelegenen Gebiete Pl

West-Duitsland

die alten Bundesländer Pl

West-Duitsland ugs

Westdeutschland

Beispielsätze für Duitsland

heel Duitsland

ganz Deutschland

de hereniging van Duitsland

die Wiedervereinigung Deutschlands

de Bondsrepubliek (Duitsland)

die Bundesrepublik (Deutschland)

de grens van Duitsland overgaan

die deutsche Grenze überschreiten