Übersetzungen für „drie“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

drie¹ <drie|ën> [dri] SUBST f

1. drie (getal):

drie

Drei f

2. drie (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

drie

≈ Fünf f

een drie voor Latijn hebben

≈ eine Fünf in Latein haben

drie² [dri] NUM

drie

drei

drie aan drie

jeweils zu dritt

bij [o. met ] drie tegelijk

zu dritt [o. mit drei] gleichzeitig

de verklaring van drie getuigen

die Aussage dreier Zeugen

iets in drieën delen

etw in drei Teile teilen

iets in drieën delen

etw dritteln

met ons, z'n drieën

zu dritt

na/tegen drieën

nach/gegen drei (Uhr)

de regel van drieën

der Dreisatz

niet tot drie kunnen tellen übtr

nicht bis drei zählen können

drie³ [dri] NUM

drie

dritte(r, s)

drie april

der dritte April

hoofdstuk drie

drittes Kapitel

hoofdstuk drie

Kapitel drei

een auto in z'n drie zetten

den dritten Gang einlegen

drie-urig [driyrəx] ADJ

drie-urig

dreistündig

Beispielsätze für drie

drie aan drie

jeweils zu dritt

telkens drie

jeweils drei

drie vierde

drei Viertel

mach drie

Mach drei

drie miljard

drei Milliarden

drie elfde

drei Elftel

drie april

der dritte April

hoofdstuk drie

drittes Kapitel

een set(je) van drie

ein Dreiersatz

tot drie maal toe

bis zu dreimal

het is drie uur

es ist drei Uhr

een kleine drie kilometer

knapp drei Kilometer

een pond of drie

ungefähr [o. etw] drei Pfund

hij woont drie hoog

er wohnt drei Treppen hoch

drie van de vier

drei von vier

sigaren van drie euro

Zigarren zu drei Euro

zich drie uur verslapen

drei Stunden verschlafen