Übersetzungen für „tak“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

tak <tak|ken> [tɑk] SUBST m

1. tak:

tak (loot: dik en aan de stam)

Ast m

tak (loot: dun)

Zweig m

tak (loot: de gezamenlijke takken van een boom)

Geäst nt

2. tak:

tak (vertakking)

Zweig m

tak (van een rivier)

Arm m

tak (van de luchtpijp)

Ast m

3. tak (deel van een familie):

tak

Zweig m

4. tak (onderdeel van een menselijke werkzaamheid):

tak

Sparte f

tak

Zweig m

tak

Disziplin f

een tak van sport

eine Sportart

een tak van wetenschap

ein Wissenschaftszweig

5. tak:

tak (afdeling)

Zweig m

tak (branche)

Branche f

de Amerikaanse tak van ons bedrijf

der amerikanische Zweig unserer Firma

6. tak (taal):

tak

Sprachzweig m

de wandelende tak dierk.

die Stabschrecke

Beispielsätze für tak

de tak van dienst

der Dienstzweig

een tak van sport

eine Sportart

een tak van wetenschap

ein Wissenschaftszweig

de wandelende tak dierk.

die Stabschrecke

zich aan een tak vastklampen

sich an einem Ast festklammern

de Amerikaanse tak van ons bedrijf

der amerikanische Zweig unserer Firma

hij rukte een tak van de boom

er riss einen Zweig vom Baum ab

van de hak op de tak springen

vom Hundertsten ins Tausendste kommen

iets met wortel en tak [o. met wortel en al uitroeien]

etw mit der Wurzel ausrotten