Übersetzungen für „blobwezens“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

blo·zen <bloosde, h. gebloosd> [blozə(n)] VERB intr

1. blozen (een blos hebben van gezondheid):

blozen

eine frische [o. gesunde] Gesichtsfarbe haben

er blozend uitzien

frisch und gesund aussehen

2. blozen (rood in het gezicht worden):

blozen

rot werden

blozen

erröten form

iem doen blozen

jdn zum Erröten bringen

blozen van schaamte

schamrot werden

blo·zend [blozənt] ADJ

blozend

blühend

blozend

rosig

blozende wangen

rosige(n) Wangen Pl

bloe·den <bloedde, h. gebloed> [bludə(n)] VERB intr

bloeden

bluten

iem laten bloeden übtr

jdn zur Ader lassen

iem laten bloeden übtr

jdn schröpfen

ver·we·zen¹ [vərwezə(n)] ADJ

verwezen

entgeistert

verwezen staan kijken

entgeistert dreinschauen

leed·we·zen [letwezə(n)] SUBST nt geen Pl

leedwezen

Bedauern nt

leedwezen (bij droefheid)

Beileid nt

iem zijn leedwezen betuigen

jdm sein Beileid ausdrücken

tot mijn leedwezen kan ik …

zu meinem Bedauern kann ich …

tot mijn leedwezen kan ik … (sterk)

zu meinem Leidwesen kann ich …

on·be·we·zen [ɔmbəwezə(n)] ADJ

onbewezen

unbewiesen

onbewezen

unerwiesen

gil·de·we·zen [ɣɪldəwezə(n)] SUBST nt geen Pl

gildewezen

Zunftwesen nt

bloes <bloezen> [blus] SUBST f

bloes

Bluse f