Übersetzungen für „gebied“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·bied <gebied|en> [ɣəbit] SUBST nt

1. gebied (streek, land, terrein):

gebied

Gebiet nt

onontgonnen/achtergebleven gebieden

(noch) nicht urbar gemachte/rückständige Gebiete Pl

het gebied van een rivier

das Flussgebiet

het gebied van een stad

das Stadtgebiet

het gebied van een vorst

der Herrschaftsbereich eines Fürsten

2. gebied:

gebied (afdeling)

Bereich m

gebied (vakgebied)

Gebiet nt

gebied (vakgebied)

Fachgebiet nt

gebied (vakgebied)

Disziplin f

gebied econ.

Branche f

op ecologisch gebied

im ökologischen Bereich

op economisch/sociaal/financieel gebied

auf wirtschaftlichem/sozialem/finanziellem Gebiet

hij is een specialist op dat gebied

er ist Fachmann auf diesem Gebiet

nieuws op het gebied van de techniek

Neues aus dem Bereich der Technik

3. gebied (grondgebied):

gebied

Gebiet nt

gebied

Hoheitsgebiet nt

het Franse gebied

das französische Hoheitsgebiet

territoriaal gebied

Hoheitsgebiet nt

Beispielsätze für gebied

territoriaal gebied

Hoheitsgebiet nt

het vijandelijk gebied invliegen

in das feindliche Gebiet einfliegen

een spaarzaam bevolkt gebied

ein spärlich [o. schwach] bevölkertes Gebiet

op velerlei gebied

auf mancherlei Gebiet

een weids gebied

ein weites Gebiet

op ecologisch gebied

im ökologischen Bereich

het Franse gebied

das französische Hoheitsgebiet

een gebied ontsluiten

ein Gebiet erschließen

een betwist gebied

ein umstrittenes Gebiet

het soeverein gebied

das Hoheitsgebiet

het getroffen gebied

das betroffene Gebiet

het gebied van een rivier

das Flussgebiet

het gebied van een stad

das Stadtgebiet

het gebied van een vorst

der Herrschaftsbereich eines Fürsten

op dat gebied ervaren zijn

auf diesem Gebiet bewandert sein

het gebied van hoge luchtdruk

das Hochdruckgebiet

het gebied van lage luchtdruk

das Tiefdruckgebiet

het gebied van hoge druk

das Hoch(druckgebiet)