Übersetzungen für „gedwongen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·dwon·gen¹ [ɣədwɔŋə(n)] ADJ

1. gedwongen (onvermijdelijk):

gedwongen

erzwungen

een gedwongen huwelijk

eine Mussehe

gedwongen ontslag nemen

zum Kündigen gezwungen werden

2. gedwongen (gekunsteld):

gedwongen

gezwungen

gedwongen

zwanghaft

gedwongen

gekünstelt

ge·dwon·gen² [ɣədwɔŋə(n)] ADV

1. gedwongen (onvermijdelijk):

gedwongen

zwangsweise

gedwongen

notgedrungen

2. gedwongen (gekunsteld):

gedwongen

gezwungen

gedwongen

gekünstelt

gedwongen lachen

gekünstelt lachen

ge·dwon·gen³ VERB

gedwongen volt. deelw. van dwingen

Siehe auch: dwingen

dwin·gen <dwong, h. gedwongen> [dwɪŋə(n)] VERB trans

1. dwingen (noodzaken):

dwingen

zwingen

dwingen

nötigen

de omstandigheden hebben mij gedwongen

die Umstände haben mich gezwungen

zich gedwongen zien

sich gezwungen [o. genötigt] sehen

2. dwingen (met geweld brengen in):

dwingen

zwängen

hij heeft de stop erin gedwongen

er hat den Stöpsel hineingezwängt

Beispielsätze für gedwongen

gedwongen lachen

gekünstelt lachen

door de nood gedwongen

notgedrungen

een gedwongen huwelijk

eine Mussehe

gedwongen ontslag nemen

zum Kündigen gezwungen werden

zich gedwongen zien

sich gezwungen [o. genötigt] sehen

een gedwongen pensionering

eine Zwangspensionierung

de omstandigheden hebben mij gedwongen

die Umstände haben mich gezwungen

een ideaal/gemengd/gedwongen huwelijk

eine Musterehe/Mischehe/Mussehe

hij heeft de stop erin gedwongen

er hat den Stöpsel hineingezwängt