Übersetzungen für „kwijt“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

kwijt [kwɛit] ADJ

1. kwijt (vrij van):

kwijt

los

hij is al die zorgen kwijt

er ist alle Sorgen los

ik wil hem best kwijt

ich möchte ihn loswerden

2. kwijt (het wegschenken, verkopen):

kwijt

los

iets wel kwijt willen

etw loswerden wollen

3. kwijt (beroofd van):

kwijt

verloren

ik ben zijn naam kwijt

ich habe seinen Namen vergessen

door dat bezoek was ik mijn hele morgen kwijt

durch diesen Besuch war der ganze Morgen dahin

4. kwijt (verloren hebbend):

kwijt

verloren

kwijt

weg

ik ben mijn sleutels kwijt

meine Schlüssel sind weg

dat kind is zijn moeder kwijt

das Kind hat seine Mutter verloren

Beispielsätze für kwijt

iets wel kwijt willen

etw loswerden wollen

de draad kwijt zijn

den Faden verloren haben

de kluts kwijt zijn

den Kopf verloren haben

zijn krediet kwijt zijn

seine Kreditwürdigkeit verloren haben

ik wil hem best kwijt

ich möchte ihn loswerden

ik ben zijn naam kwijt

ich habe seinen Namen vergessen

ik ben mijn sleutels kwijt

meine Schlüssel sind weg

ik was de tel kwijt (het tellen)

ich habe mich verzählt

hij is al die zorgen kwijt

er ist alle Sorgen los

dat kind is zijn moeder kwijt

das Kind hat seine Mutter verloren

zij raakte die gedachte niet kwijt

das ging ihr nicht aus dem Sinn

iets aan de straatstenen niet kwijt kunnen übtr

auf etw Dat sitzen bleiben

ik raak de gedachte daaraan maar niet kwijt

das geht mir nicht aus dem Sinn

door dat bezoek was ik mijn hele morgen kwijt

durch diesen Besuch war der ganze Morgen dahin

ik was de weg kwijt, zodoende! (ben ik te laat)

ich hatte mich verlaufen/verfahren - daher die Verspätung

zijn ei niet kwijt kunnen übtr, het ei wil wijzer zijn dan de hen Sprichw

das Ei will klüger sein als die Henne