Übersetzungen für „natuur“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

na·tuur [natyr] SUBST f geen Pl

natuur

Natur f

natuur (aangeboren geaardheid ook)

Art f

natuur (aangeboren geaardheid ook)

Wesen nt

schilderen naar de natuur

nach der Natur malen

somber zijn van nature

von Natur aus schwermütig sein

Beispielsätze für natuur

met de natuur verbonden

naturverbunden

getrouw naar de natuur

naturgetreu

schilderen naar de natuur

nach der Natur malen

naar de natuur tekenen

nach der Natur zeichnen

door de natuur misdeeld

von der Natur stiefmütterlich behandelt

van de natuur genieten form

sich an der Natur erfreuen

de kennis der natuur

die Naturkunde

de ongerepte natuur

die unberührte Natur

een dichterlijke natuur

eine poetische Natur

een speling van de natuur

ein Spiel der Natur

iets is iems tweede natuur

etw wird jd zur zweiten Natur

de wonderen van de natuur

die Wunder der Natur

het schoon van de natuur

das Schöne in der Natur

de natuur spreekt van Gods almacht

die Natur zeugt von der Allmacht Gottes

een grillige speling van de natuur

ein launisches Spiel der Natur