Niederländisch » Deutsch

ont·wik·ke·len1 <ontwikkelde zich, h. zich ontwikkeld> [ɔntwɪkələ(n)] VERB wk ww

ont·wik·keld <ontwikkelde, ontwikkelder, ontwikkeldst> [ɔntwɪkəlt] ADJ

1. ontwikkeld (volgroeid):

2. ontwikkeld (geestelijk gevormd):

3. ontwikkeld (volkeren):

4. ontwikkeld foto.:

ont·wik·ke·ling <ontwikkeling|en> [ɔntwɪkəlɪŋ] SUBST f

2. ontwikkeling (het teweegbrengen):

3. ontwikkeling (het ontwerpen):

5. ontwikkeling foto.:

6. ontwikkeling (gebeurtenis):

ont·wik·ke·laar <ontwikkelaar|s> [ɔntwɪkəlar] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski