Übersetzungen für „overstap“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

over·stag [ovərstɑx] ADV

overstag gaan scheepv.

über Stag gehen

overstag gaan übtr

seine Meinung ändern

de zeilboot gaat overstag

das Segelschiff wendet

over·staan [ovərstan]

ten overstaan van de pers

vor der Presse

ten overstaan van een notaris

in Gegenwart [o. im Beisein] eines Notars

over·slag <overslag|en> [ovərslɑx] SUBST m

1. overslag:

overslag (wat over iets anders heen zit)

Umschlag m

overslag (aan kledingstukken ook)

Aufschlag m

2. overslag (berekening):

overslag

Überschlag m

3. overslag (goederen):

overslag

Umschlag m

overslag

Umladung f

de overslag van graan

der Umschlag von Getreide

4. overslag (bridge):

overslag

Überstich m

over·stap·pen <stapte over, i. overgestapt> [ovərstɑpə(n)] VERB intr

1. overstappen (over iets heen stappen):

overstappen

treten über +Akk

2. overstappen (een reisgelegenheid):

overstappen

umsteigen

op lijn 2 overstappen

in die Linie Zwei umsteigen

3. overstappen ook übtr:

overstappen (van het een op, in het andere stappen)

umsteigen

overstappen (van een thema, baan)

hinüberwechseln

naar het bedrijfsleven overstappen übtr

in die Wirtschaft hinüberwechseln

naar het volgende onderwerp overstappen übtr

zum nächsten Thema hinüberwechseln

op een andere auto overstappen

auf ein anderes Auto umsteigen