Übersetzungen für „rekening“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

re·ke·ning <rekening|en> [rekənɪŋ] SUBST f

1. rekening (nota):

rekening

Rechnung f

ober, mag ik de rekening?

Herr Ober, bitte zahlen!

iem de rekening (voor iets) presenteren übtr

jdm die Rechnung (für etw Akk ) präsentieren

een rekening schrijven/afdoen

eine Rechnung ausstellen/bezahlen

een rekening schrijven/afdoen form

eine Rechnung begleichen

een rekening voor voldaan tekenen

eine Rechnung quittieren

een rekening van 10 euro

eine Rechnung über 10 Euro

met iem een oude rekening vereffenen übtr

mit jdm eine alte Rechnung begleichen

2. rekening (staat met debet- en creditzijde):

rekening

Konto nt

een rekening bijhouden

ein Konto führen

in rekening brengen

in Rechnung stellen

op rekening kopen

auf Rechnung kaufen

op rekening van iem

auf jds Rechnung

iets op iems rekening schrijven übtr

jdm etw zur Last legen

een rekening openen

ein Konto eröffnen

dat is voor mijn rekening

das geht auf meine Rechnung

dat is voor mijn rekening übtr

das geht auf mein Konto

3. rekening (manier van rekenen):

rekening

Rechnung f

4. rekening (op kosten van de genoemde) + voor:

rekening

Rechnung f

voor eigen rekening

auf eigene Rechnung

voor rekening en risico van de ontvanger econ.

auf Rechnung und Gefahr des Empfängers

rekening houden met iets (erop bedacht zijn)

mit etw Dat rechnen

rekening houden met iets (in aanmerking nemen)

etw berücksichtigen

rekening houden met iem

Rücksicht auf jdn nehmen

rekening houden met iem SPORT

mit jdm rechnen

rekening en verantwoording doen

Rechenschaft ablegen

rekening en verantwoording geven

einen Rechenschaftsbericht abgeben

re·ke·ning-cou·rant <rekeningen-courant> [rekənɪŋkurɑnt] SUBST f

rekening-courant econ., fin.

Kontokorrent nt

het afschrift van rekening-courant

der Kontokorrentauszug

Beispielsätze für rekening

per slot van rekening übtr

letzten Endes

iem de rekening presenteren ook übtr

jdm die Rechnung präsentieren

rekening en verantwoording doen

Rechenschaft ablegen

rekening en verantwoording geven

einen Rechenschaftsbericht abgeben

bedrag van de rekening

Rechnungsbetrag m

op rekening van iem

auf jds Rechnung

rekening houden met iets (erop bedacht zijn)

mit etw Dat rechnen

rekening houden met iem

Rücksicht auf jdn nehmen

uw rekening sluit niet

Ihr Konto ist nicht ausgeglichen

de rekening is akkoord

die Rechnung stimmt [o. ist in Ordnung]

een openstaande rekening

eine offene Rechnung

zijn rekening overschrijden

sein Konto überziehen

een rekening doorlopen

eine Rechnung durchgehen

een rekening gladmaken

eine Rechnung begleichen

een rekening nalopen

eine Rechnung durchgehen

een rekening schrijven/afdoen

eine Rechnung ausstellen/bezahlen

een rekening bijhouden

ein Konto führen