Niederländisch » Deutsch

school·slag [sxolslɑx] SUBST m geen Pl

school·tas <schooltas|sen> [sxoltɑs] SUBST f

school·vak <schoolvak|ken> [sxolvɑk] SUBST nt

school·bank <schoolbank|en> [sxolbɑŋk] SUBST f

school·gaan <ging school, h. schoolgegaan> [sxolxan] VERB intr

school·jaar <school|jaren> [sxoljar] SUBST nt

school·team <schoolteam|s> [sxoltiːm] SUBST nt

school·bus <schoolbus|sen> [sxolbʏs] SUBST f

school·boek <schoolboek|en> [sxolbuk] SUBST nt

school·werk [sxolwɛrək] SUBST nt geen Pl

1. schoolwerk (op school gemaakt werk(je)):

school·arts <schoolarts|en> [sxolɑrts] SUBST m

school·bord <schoolbord|en> [sxolbɔrt] SUBST nt

school·kind <schoolkind|eren> [sxolkɪnt] SUBST nt

school·reis <school|reizen> [sxolrɛɪs] SUBST f

school·stof [sxolstɔf] SUBST f geen Pl

school·vrij [sxolvrɛɪ] ADJ

school·ziek [sxolzik] ADJ

school·dokter SUBST m

schooldokter → schoolarts

Siehe auch: schoolarts

school·arts <schoolarts|en> [sxolɑrts] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski