Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „staan“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

staan <stond, h. gestaan> [stan] VERB intr

1. staan (personen, dieren):

staan
achter iets staan übtr (steunen)
zu etw Dat stehen
bij het raam staan
hij kwam bij me staan (kwam op mij af)
hij kwam bij me staan (kwam naast me staan)
bij het raam gaan staan
bij het raam gaan staan
blijven staan
er hulpeloos bij staan
ga eens daar staan!
gaan staan
ergens aan gaan staan
op zichzelf staan ugs (zelfstandig zijn)
op zichzelf staan (er alleen voor staan)
rechtop [o. overeind ] staan
voor iets staan übtr (verdedigen)
zu etw Dat stehen
für etw Akk da sein
vor etw Dat stehen
voor iem staan übtr
voor iem gaan staan
ergens alleen voor staan übtr

2. staan (op steunpunten rusten):

staan
waar komt dit boek te staan?
op zichzelf staan übtr

3. staan (in een toestand, hoedanigheid zijn):

staan
de kansen staan goed
in de schuld staan
in zijn recht staan
de aandelen staan laag
machteloos staan
iem na staan übtr
onder/boven iem staan
onder/boven iem staan ook übtr
te koop staan
voor gek staan
hoe staan de zaken?

6. staan (weldra zullen):

staan
op trouwen staan
op instorten staan

7. staan (gericht zijn):

staan

9. staan (geëist worden):

staan

11. staan (onaangeroerd zijn):

staan
laat staan dat

13. staan form (functie, standplaats hebben):

staan

14. staan:

staan (zwaar gevoel geven)
staan (verzadigen)

15. staan (betamen):

staan
staan form
anstehen +Dat

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski