Niederländisch » Deutsch

veld·rij·den [vɛltrɛidə(n)] SUBST nt geen Pl SPORT

dood·rij·den <reed dood, h. doodgereden> [dotrɛidə(n)] VERB trans

1. doodrijden (in het verkeer):

2. doodrijden (door rijden doden, uitputten):

paard·rij·den <reed paard, h. paardgereden> [partrɛidə(n)] VERB intr

tijd·ro·vend <tijdrovende, tijdrovender, tijdrovendst> [tɛitrovənt] ADJ

tijd·ver·slin·dend [tɛitfərslɪndənt] ADJ

om·rij·den1 <reed om, h./i. omgereden> [ɔmrɛidə(n)] VERB intr

op·rij·den1 <reed op, i. opgereden> [ɔprɛidə(n)] VERB intr

af·rij·den1 <reed af, h. afgereden> [ɑfrɛidə(n)] VERB trans

2. afrijden (dresseren):

3. afrijden (afmatten):

na·rij·den <reed na, h./i. nagereden> [narɛidə(n)] VERB trans

be·rij·den <bereed, h. bereden> [bərɛidə(n)] VERB trans

1. berijden (dier):

aan·rij·den1 <reed aan, h./i. aangereden> [anrɛidə(n)] VERB trans (botsen tegen)

weg·rij·den2 <reed weg, h. weggereden> [wɛxrɛidə(n)] VERB trans (vervoeren)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski