Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „aankomen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

aan·ko·men1 <kwam aan, i. aangekomen> [aŋkomə(n)] VERB intr

1. aankomen (arriveren):

aankomen
op het vliegveld aankomen

2. aankomen (het doel treffen):

aankomen

3. aankomen (komen aanzetten, naderen):

aankomen
hij zal je zien aankomen! iron
een botsing zien aankomen

4. aankomen ((bij toeval) aanraken):

aankomen
nergens [o. niet ] aankomen!

5. aankomen (in gewicht toenemen):

aankomen

aan·ko·men2 <kwam aan, i. aangekomen> [aŋkomə(n)] VERB unpers ww (gelden, betreffen)


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski