Niederländisch » Deutsch

door·za·gen1 <zaagde door, h. doorgezaagd> [dorzaɣə(n)] VERB trans (in tweeën zagen)

door·va·ren <voer door, i. doorgevaren> [dorvarə(n)] VERB intr

1. doorvaren (voortgaan met varen):

2. doorvaren (verder varen):

door·vlie·gen <vloog door, i. doorgevlogen> [dorvliɣə(n)] VERB intr

1. doorvliegen (doorgaan met vliegen):

2. doorvliegen (verder vliegen):

3. doorvliegen (met grote snelheid doorgaan):

door·bren·gen <bracht door, h. doorgebracht> [dorbrɛŋə(n)] VERB trans

door·krij·gen <kreeg door, h. doorgekregen> [dorkrɛɪɣə(n)] VERB trans

1. doorkrijgen ((geleidelijk) begrijpen):

2. doorkrijgen (doorgegeven krijgen):

door·voe·ren <voerde door, h. doorgevoerd> [dorvurə(n)] VERB trans

3. doorvoeren (door iets heen voeren):

door·bui·gen1 <boog door, h. doorgebogen> [dorbœyɣə(n)] VERB trans (door druk doen ombuigen)

door·lig·gen1 <lag door, h. doorgelegen> [dorlɪɣə(n)] VERB trans

op·vra·gen <vroeg op/vraagde op, h. opgevraagd> [ɔpfraɣə(n)] VERB trans

door·ver·ko·pen <verkocht door, h. doorverkocht> [dorvərkopə(n)] VERB trans

on·der·vra·gen <ondervraagde/ondervroeg, h. ondervraagd> [ɔndərvraɣə(n)] VERB trans

2. ondervragen (inlichting vragen):

door·vech·ten1 <vocht zich door, h. zich doorgevochten> [dorvɛxtə(n)] VERB wk ww

doorvechten zich doorvechten (zich een weg banen):

door·ploe·gen1 <ploegde door, h. doorgeploegd> [dorpluɣə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski