Übersetzungen für „ellende“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

el·len·de [ɛlɛndə] SUBST f geen Pl

1. ellende (rampzalige toestand, ervaring):

ellende

Elend nt

van pure ellende

aus purer Not

het (toon)beeld van ellende

das Bild des Elends [o. Jammers]

van ellende huilen (verdriet)

vor Kummer weinen

van ellende huilen (wanhoop)

vor Verzweiflung weinen

2. ellende:

ellende (narigheid: innerlijk)

Ärger m

ellende (narigheid: uiterlijk)

Schlamassel m

dat geeft alleen maar (een hoop) ellende

das bringt nur (einen Haufen) Ärger

de ellende is, dat …

das Schlimme ist, dass …

het hoopje ellende

das Häufchen Elend

Beispielsätze für ellende

grenzeloze ellende

grenzenlose(s) Elend nt

de ellende is, dat …

das Schlimme ist, dass …

in jammer en ellende

in großer Not

het (toon)beeld van ellende

das Bild des Elends [o. Jammers]

een beeld van ellende

ein Bild des Elends

het toonbeeld van ellende

der Inbegriff des Elends

iem in ellende dompelen

jdn ins Elend stürzen

één brok ellende (persoon)

ein Häufchen Elend

van pure ellende

aus purer Not

van ellende huilen (verdriet)

vor Kummer weinen

het hoopje ellende

das Häufchen Elend

een doffe ellende

eine triste Situation

een stuk verdriet [o. ellende ]

ein widerliches [o. elendes] Stück

onaangedaan blijven bij deze ellende

unberührt von diesem Elend bleiben

de ellende in al haar naaktheid

das nackte Elend

een ellende die elke beschrijving tart

ein Elend, das jeder Beschreibung spottet

leven in een poel van ellende übtr

ein Elendsdasein fristen

dat geeft alleen maar (een hoop) ellende

das bringt nur (einen Haufen) Ärger