Übersetzungen für „firma“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

fir·ma <firma|'s> [fɪrma] SUBST f

firma

Firma f

de eigenaar van de firma

der Firmeninhaber

de vennootschap onder firma

die offene Handelsgesellschaft

Beispielsätze für firma

de vennootschap onder firma

die offene Handelsgesellschaft

een maatschappij onder firma

eine offene Handelsgesellschaft (OHG)

de dienst/firma verlaten

aus dem Dienst/aus der Firma ausscheiden

vennootschap onder firma

offene Handelsgesellschaft f

zich in een firma kopen

sich in eine Firma einkaufen

de eigenaar van de firma

der Firmeninhaber

deze firma is opgehouden te bestaan

die Firma ist erloschen

de naam veranderen van de firma

die Firma umbenennen

onze firma handelt vooral op Engeland

unsere Firma handelt vor allem mit England

bij een firma een opdracht aanbesteden

einer Firma einen Auftrag vergeben, beschaffen

een firma uit het handelsregister schrappen

eine Firma im Handelsregister löschen

tijdens haar werkzaamheid bij de firma X

während ihrer Tätigkeit bei der Firma X