Übersetzungen für „visjes“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

vis·ˈkos [vɪsˈkoːs] ADJ

viskos

viskeus

viskos

taaivloeibaar

viskos

stroperig

vi·su·ˈell [viˈzu̯ɛl] ADJ

visuell

visueel

Vi·ˈsier <Visier(e)s, Visiere> [viˈziːɐ̯] SUBST nt

1. Visier (Zielvorrichtung, Klappe am Helm):

Visier

vizier nt

das Visier herunterlassen übtr (jdn kritisieren)

zich niet uiten [o. uitlaten] over

2. Visier (jdn beobachten):

jdn ins Visier nehmen

scherp op iem gaan letten

viel¹ [fiːl] ADJ

1. viel (vielerlei):

viel

veel

viel

velerlei

gleich viel

evenveel

in vielem hat er recht

in veel opzichten heeft hij gelijk

um vieles älter

veel ouder

2. viel (sehr):

viel

veel

vielen Dank!

dank u zeer!

nicht viel von jdm halten

geen hoge dunk van iem hebben

viel Vergnügen!

veel plezier!

3. viel:

viel (eine große Anzahl von Dingen)

veel

viel (eine große Anzahl von Menschen)

vele

viel (eine große Anzahl von Menschen)

talrijke

mach nicht so viele Worte!

praat niet zo veel!

wer viel fragt, geht viel irr(e) Sprichw

die veel vraagt, doolt veel

allzu viel ist ungesund Sprichw

overdaad schaadt

besser [o. lieber] zu viel (tun) als zu wenig Sprichw

beter te veel dan te weinig

vier [fiːɐ̯] NUM

vier

vier

alle viere von sich strecken

languit gaan liggen

alle viere von sich strecken

de pijp uitgaan

auf allen vieren kriechen

op handen en voeten kruipen

sich auf seine vier Buchstaben setzen

(op zijn achterste) gaan zitten

zu viert

met z'n vieren

zu vieren

met z'n vieren