Übersetzungen für „waar“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

waar¹ <waren> [war] SUBST f

waar

Ware f

alle waar is naar zijn geld Sprichw

wie die Ware, so der Preis

waar² <ware, waarder, waarst> [war] ADJ

1. waar (werkelijk zo zijnde):

waar

wahr

op ware grootte

in natürlicher Größe

dat is waar ook

was ich noch sagen wollte

't is toch niet waar!

das kann doch nicht wahr sein!

het is maar al te waar

das ist nur zu wahr

iets niet waar willen hebben

etw nicht wahrhaben wollen

iets niet voor waar aannemen

etw nicht für wahr halten

2. waar (echt):

waar

wahr

waar

echt

een waar paradijs

ein wahres Paradies

3. waar (juist):

waar

richtig

waar

recht

dat is je ware

das ist das Richtige

de ware plaats voor iets

der richtige Platz für etw

waar³ [war] ADV

1. waar (vragend):

waar

wo

waar ga je heen?

wohin gehst du?

waar praat hij over?

wovon spricht er?

waar kom je vandaan?

woher kommst du?

waar woon je?

wo wohnst du?

2. waar (betrekkelijk):

waar

wo

de boodschap waar hij niet aan gedacht had

die Nachricht, an die er nicht gedacht hatte

het dorp waar hij geboren is

das Dorf, wo er geboren ist

3. waar (onbepaald):

waar

wo

meer welvaart dan waar ook

mehr Wohlstand als irgendwo anders

Beispielsätze für waar

ondeugdelijke waar

Ware von schlechter Qualität

linke waar

heiße Ware f

waar gaat het over?

worum geht es?

het is eerlijk waar

das ist wirklich wahr

waar zat je nu?

wo hast du nur gesteckt?

waar kom je vandaan?

woher kommst du?

waar ga je heen?

wohin gehst du?

waar praat hij over?

wovon spricht er?

waar gaat het om?

um was handelt es sich?

dat is waar ook!

stimmt ja!

waar wil je heen? übtr

worauf willst du hinaus?

waar moet het heen? übtr

worauf soll das hinauslaufen?

het is wél waar

es ist doch [o. wohl] wahr

waar zijn wij gebleven?

wo sind wir stehen geblieben?

waar dient dat toe?

wozu dient das?

het is waarachtig waar

es ist wahrhaftig wahr

waar was je toch?

wo warst du denn?

dat is waar ook

was ich noch sagen wollte