Niederländisch » Deutsch

woor·den·lijst <woordenlijst|en> [wordə(n)lɛist] SUBST f

we·ke·lijks2 [wekələks] ADV (eens per week)

Oos·ten·rijks [ostə(n)rɛiks] ADJ

doen·lijk <doenlijke, doenlijker, doenlijkst> [dunlək] ADJ

open·lijk <openlijke, openlijker, openlijkst> [opə(n)lək] ADJ

we·zen·lijk <wezenlijke, wezenlijker, wezenlijkst> [wezənlək] ADJ

da·ge·lijks [daɣələks] ADJ

maan·de·lijks [mandələks] ADJ

wor·den1 <werd, i. geworden> [wɔrdə(n)] VERB mod Aux

1. worden (in de genoemde toestand raken):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski