Übersetzungen für „aanmaken“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·ma·ken <maakte aan, h. aangemaakt> [amakə(n)] VERB trans

1. aanmaken (vervaardigen):

aanmaken

anfertigen

onderdelen aanmaken

Einzelteile anfertigen

2. aanmaken (toebereiden):

aanmaken

zubereiten

iets met water aanmaken

etw mit Wasser anrühren

sla aanmaken

Salat anmachen [o. zubereiten]

wijn aanmaken

Wein panschen

3. aanmaken (doen branden):

aanmaken

anmachen

een vuur aanmaken

ein Feuer anmachen

Beispielsätze für aanmaken

metselspecie aanmaken

Mörtel anrühren

gips aanmaken

Gips anrühren

cement aanmaken

Zement anrühren

onderdelen aanmaken

Einzelteile anfertigen

wijn aanmaken

Wein panschen

sla aanmaken

Salat anmachen [o. zubereiten]

iets met water aanmaken

etw mit Wasser anrühren

een vuur aanmaken

ein Feuer anmachen

verf mengen/aanmaken

Farbe mischen/anrühren