Übersetzungen für „huistvesting“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

huis·ves·ting [hœysfɛstɪŋ] SUBST f geen Pl

1. huisvesting:

huisvesting (het verschaffen van verblijf)

Unterbringung f

huisvesting (vaste woonruimte)

Wohnraumbeschaffung f

2. huisvesting (verblijf):

huisvesting

Unterkunft f

huisvesting bieden aan

Unterkunft bieten +Dat

3. huisvesting (huisvestingsbureau):

huisvesting

Wohnungsamt nt

huis·ves·ten <huisvestte, h. gehuisvest> [hœysfɛstə(n)] VERB trans

huisvesten (tijdelijk)

unterbringen

huisvesten (permanent)

ansiedeln

er zijn in dat pand 10 mensen gehuisvest (tijdelijk)

in diesem Haus sind 10 Menschen untergebracht

er zijn in dat pand 10 mensen gehuisvest (permanent)

in diesem Haus wohnen 10 Menschen

huis·zoe·king <huiszoeking|en> [hœysukɪŋ] SUBST f

huiszoeking

Haussuchung f

huis·aan·slui·ting <huisaansluiting|en> [hœysanslœytɪŋ] SUBST f

huisaansluiting

Hausanschluss m