Übersetzungen für „inspannen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

in·span·nen <spande in, h. ingespannen> [ɪnspɑnə(n)] VERB trans

1. inspannen:

inspannen (zijn kracht aanwenden)

anstrengen

inspannen (moeite doen)

sich bemühen

zijn hersens inspannen

angestrengt nachdenken

al zijn krachten inspannen

seine ganze Kraft aufbieten

ik heb mij te veel ingespannen

ich habe mich überanstrengt

zich inspannen voor iets/iem

sich für etw/jdn anstrengen

2. inspannen (trekdieren):

inspannen

einspannen

inspannen

anspannen

Beispielsätze für inspannen

al zijn krachten inspannen

seine ganze Kraft aufbieten

zijn uiterste krachten inspannen

sein Letztes geben

zijn hersens inspannen

angestrengt nachdenken

zich inspannen voor iets/iem

sich für etw/jdn anstrengen