Übersetzungen für „oog“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

oog <ogen> [ox] SUBST nt

1. oog ook übtr (gezichtsorgaan):

oog

Auge nt

aan één oog blind

auf einem Auge blind

met andere ogen bekijken übtr

mit anderen Augen ansehen [o. betrachten]

een blauw oog ook übtr

ein blaues Auge

een blauw oog übtr

ein Veilchen

met het blote oog

mit bloßem Auge

geen oog dichtdoen

kein Auge zumachen [o. zutun]

door iems ogen zien übtr

von jds Standpunkt [o. Warte] aus sehen

zijn ogen geloven

seinen Augen trauen

een glazen oog

ein Glasauge

grote ogen opzetten übtr

(große) Augen machen

in het oog houden

im Auge behalten

in het oog vallen/springen

ins Auge fallen/springen

oog in oog staan met de dood

dem Tod ins Auge sehen

met de ogen knipperen

blinzeln

onder vier ogen

unter vier Augen

met open ogen zijn ongeluk tegemoet gaan

mit offenen Augen ins Unglück rennen

iem de ogen openen übtr

jdm die Augen öffnen

zover het oog reikt

so weit das Auge reicht

de ogen sluiten voor iets übtr

die Augen vor einer Sache verschließen

uit mijn ogen!

geh mir aus den Augen!

uit het oog raken

aus dem Blickfeld verschwinden [o. geraten]

uit zijn ogen zien (op zijn hoede zijn)

die Augen offen halten

iets uit het oog verliezen

etw aus dem Auge [o. den Augen] verlieren

zijn ogen uitkijken (aan iets)

sich (an etw Dat ) nicht sattsehen können

voor iems ogen

vor jds Augen

geen hand voor ogen kunnen zien

die Hand nicht vor (den) Augen sehen (können)

zijn ogen de kost geven

die Augen offen halten [o. haben]

zijn ogen in zijn zak hebben übtr

Tomaten auf den Augen haben

zijn ogen zijn groter dan zijn buik [o. maag]

seine Augen sind größer als der Magen

uit het oog uit het hart Sprichw

aus den Augen, aus dem Sinn

het oog van de meester maakt het paard vet Sprichw

das Auge des Herrn macht das Pferd fett

het oog van de meester maakt het paard vet Sprichw

schau selbst nach deinem Dinge, willst du, dass es gelinge

oog om oog, tand om tand Sprichw

Auge um Auge, Zahn um Zahn

2. oog (blik):

oog

Auge nt

oog

Blick m

het boze oog übtr

der böse Blick

met een half oog iets zien übtr

etw flüchtig sehen

oog hebben voor

einen Blick [o. ein Auge] für etw haben

het oog laten vallen op iem übtr

ein Auge auf jdn werfen

met de ogen verslinden übtr

mit den Augen verschlingen

iets onder ogen hebben übtr

etw sehen

iets onder ogen hebben übtr

etw vor sich haben

iets onder ogen zien

sich einer Sache bewusst werden

een gevaar onder ogen zien

einer Gefahr ins Auge sehen

op het oog

dem Anschein nach

op het oog

anscheinend

het oog op iets/iem hebben übtr

etw/jdn im Auge haben

het oog op iets/iem hebben (bedoelen)

etw/jdn meinen

een open oog voor iets hebben übtr

einen Blick für etw haben

schele ogen maken übtr

Neid erregen

met schele ogen aanzien übtr

mit scheelen Blicken [o. Augen] ansehen

iem voor ogen staan übtr

jdm vorschweben

3. oog:

oog (opening: van een naald)

Öhr nt

oog (opening: van een haakje)

Öse f

door het oog van de naald kruipen übtr

mit knapper Not davonkommen

het oog van de naald

das Nadelöhr

4. oog SPORT:

oog

Auge nt

hoge ogen gooien übtr

gute Aussichten (auf etw) haben

hij wierp [o. gooide] zes ogen

er warf sechs Augen

de ogen van aardappels

die Augen der Kartoffeln

in hun ogen betekent hij niet veel

in ihren Augen bedeutet er nicht viel

met het oog op

im Hinblick auf +Akk

met het oog op

in Anbetracht +Gen

Beispielsätze für oog

oog om oog, tand om tand Sprichw

Auge um Auge, Zahn um Zahn

oog in oog staan met de dood

dem Tod ins Auge sehen

aan één oog blind

auf einem Auge blind

met het blote oog

mit bloßem Auge

in het oog houden

im Auge behalten

zover het oog reikt

so weit das Auge reicht

uit het oog raken

aus dem Blickfeld verschwinden [o. geraten]

met het oog op

im Hinblick auf +Akk

met het oog hierop

im Hinblick darauf

geen oog kunnen toedoen

kein Auge zutun können

een lui oog hebben übtr

an Schwachsichtigkeit leiden

iem een oog uitschieten

jdm ein Auge ausschießen

het glazen oog

das Glasauge

een glazen oog

ein Glasauge

geen oog dichtdoen

kein Auge zumachen [o. zutun]

op het oog

dem Anschein nach

een blauw oog ook übtr

ein blaues Auge