Übersetzungen für „verstrengen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ver·ˈsen·gen VERB trans

versengen

verzengen

versengen

verschroeien

ver·ˈstrei·chen¹ VERB intr unreg

verstreichen

verstrijken

verstreichen

vergaan

verstreichen

voorbijgaan

verstreichen

verlopen

ˈan·stren·gen² VERB refl

anstrengen (sich intensiv einsetzen)

zich inspannen

anstrengen (sich besondere Mühe geben)

moeite doen

ver·ˈen·gen² [fɛɐ̯ˈʔɛŋən] VERB refl ANAT

verengen

zich vernauwen

verengen

nauwer worden

ver·ˈströ·men VERB trans geh

verströmen

verspreiden

verströmen

uitstralen

ver·ˈstrah·len VERB trans

1. verstrahlen:

verstrahlen

uitstralen

2. verstrahlen:

verstrahlen

door (radioactieve) stralen besmetten

verstrahltes Gelände

radioactief besmet terrein

ver·ˈstri·cken¹ VERB trans

1. verstricken:

verstricken

verwikkelen

verstricken

(ver)strikken

2. verstricken:

verstricken

opbreien

ver·ˈmen·gen VERB trans

1. vermengen (vermischen):

vermengen

vermengen

2. vermengen übtr (durcheinanderbringen):

vermengen

door elkaar halen

ver·ˈsor·gen VERB trans

1. versorgen:

versorgen (medizinisch behandeln)

verzorgen

versorgen (medizinisch behandeln)

verplegen

versorgen (betreuen)

zorgen voor

die Maschinen/das Vieh versorgen

voor de machines/het vee zorgen

2. versorgen (versehen):

versorgen

voorzien (van)

jdn mit Informationen versorgen

iem informaties verstrekken

3. versorgen (den Unterhalt bestreiten):

versorgen

onderhouden

versorgen

de kost verdienen voor

4. versorgen (den Haushalt führen):

versorgen

de huishouding doen voor

gut versorgt sein

onder de pannen zijn

ver·ˈsie·gen VERB intr

versiegen

uitdrogen

versiegen

opdrogen

versiegen

verdrogen

die Finanzen versiegen übtr

de financiën raken geleidelijk uitgeput