Übersetzungen für „aandoen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

aan·doen <deed aan, h. aangedaan> [andun] VERB trans

1. aandoen (aantrekken):

aandoen

anziehen

iem de boeien aandoen

jdm Handschellen anlegen

doe je jas aan!

zieh deinen Mantel an!

sieraden aandoen

Schmuck anlegen

2. aandoen (berokkenen):

aandoen

antun

dat kun je haar niet aandoen!

das kannst du ihr nicht antun!

iem een proces aandoen

einen Prozess gegen jdn anstrengen

3. aandoen (een indruk geven):

aandoen

anmuten

modern aandoend

modern anmutend

4. aandoen:

aandoen (bezoeken) scheepv.

anlaufen

aandoen AUTO

anfahren

aandoen (vliegtuig)

anfliegen

een café aandoen

eine Kneipe besuchen

5. aandoen (in werking stellen):

aandoen

anmachen

aandoen

anschalten

aandoen

einschalten

Beispielsätze für aandoen

sieraden aandoen

Schmuck anlegen

ongeloofwaardig aandoen

unglaubhaft wirken

iem de boeien aandoen

jdm Handschellen anlegen

iem een proces aandoen

einen Prozess gegen jdn anstrengen

zijn naam eer aandoen

seinem Namen Ehre machen

zijn familie schande aandoen

seiner Familie Dat Schande machen

iem grof onrecht aandoen

jdm schweres Unrecht antun

alle heilige huisjes aandoen

von Kneipe zu Kneipe pilgern ugs

zichzelf geweld aandoen (zich beheersen ook)

sich zusammennehmen

de verlichting aandoen

das Licht anschalten [o. einschalten]

een café aandoen

eine Kneipe besuchen

het licht aandoen

das Licht anschalten [o. einschalten]

iem concurrentie aandoen

jdm Konkurrenz machen

iem smaad aandoen

jdm (eine) Schmach antun [o. zufügen]

het tuig aandoen/afdoen

anschirren/abschirren

een luier aandoen

wickeln