Übersetzungen für „betekenis“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·te·ke·nis <betekenis|sen> [bətekənɪs] SUBST m

1. betekenis (begrip, inhoud van een woord):

betekenis

Bedeutung f

betekenis

Inhalt m

dezelfde betekenis hebben

gleichbedeutend sein

2. betekenis (zin, strekking):

betekenis

Bedeutung f

betekenis

Sinn m

de diepere betekenis

der tiefere Sinn

de diepere betekenis

der Hintersinn

3. betekenis (belang):

betekenis

Bedeutung f

betekenis

Belang m

betekenis hechten aan iets

einer Sache Dat Bedeutung beimessen

in betekenis toenemen

an Bedeutung gewinnen

Beispielsätze für betekenis

betekenis toekennen aan iets

einer Sache Bedeutung beimessen

betekenis hechten aan iets

einer Sache Dat Bedeutung beimessen

iets van marginale betekenis

etw von geringer Bedeutung

de oorspronkelijke betekenis

die ursprüngliche [o. eigentliche] Bedeutung

dezelfde betekenis hebben

gleichbedeutend sein

de diepere betekenis

der tiefere Sinn

in betekenis toenemen

an Bedeutung gewinnen

dat is van geringe betekenis

das ist von geringer Bedeutung

een bepaalde betekenis aan iets hechten

einer Sache Dat eine bestimmte Bedeutung beimessen

in de letterlijke en figuurlijke betekenis

in wörtlicher und in übertragener Bedeutung

de overdrachtelijke betekenis van een woord

die übertragene Bedeutung eines Wortes

in de figuurlijke betekenis van het woord

im übertragenen Sinne des Wortes

de betekenis van dat woord ontgaat ons

die Bedeutung dieses Wortes entgeht uns

de betekenis van een woord uit de context afleiden

die Bedeutung eines Wortes aus dem Kontext erschließen