Übersetzungen für „druk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

druk¹ <druk|ken> [drʏk] SUBST m

1. druk (het duwen):

druk

Druck m

een druk op de knop

ein Druck auf den Knopf

druk uitoefenen op iem

auf jdn Druck ausüben

2. druk (stuwende kracht):

druk

Druck m

het gebied van hoge druk

das Hoch(druckgebiet)

de lage druk nat.

der Niederdruck

de lage druk meteo.

der Tiefdruck

de opwaartse druk

der Auftrieb

3. druk (pressie, aandrang):

druk

Druck m

de druk van de belastingen

die Steuerlast

onder druk leven

unter ständigem Druck leben

onder de druk van de bewijzen

unter der Last der Beweise

iem onder zware druk zetten

jdn schwer unter Druck setzen

4. druk (het drukken):

druk

Druck m

in druk verschijnen

im Druck erscheinen

5. druk (oplage):

druk

Auflage f

een herziene en vermeerderde druk

eine neu bearbeitete und erweiterte Auflage

6. druk (wijze van drukken):

druk

Druck m

druk² <drukke, drukker, drukst> [drʏk] ADJ

1. druk:

druk (veel werk met zich meebrengend: winkel, zaak, praktijk)

stark besucht

druk (veel werk met zich meebrengend: baan, beroep)

anstrengend

drukke bezigheden hebben

sehr beschäftigt sein

een druk leven leiden

ein arbeitsames Leben führen

2. druk (veel te doen hebbend):

druk

viel beschäftigt

het druk hebben (persoon)

sehr beschäftigt sein

het druk hebben (winkel, zaak, praktijk)

gut besucht sein

het druk hebben (firma)

viel zu tun haben

3. druk:

druk (bedrijvig)

geschäftig

druk (bedrijvig)

rege

druk (verkeer)

belebt

een drukke bedrijvigheid (drukte)

ein starker Betrieb

het is mij hier te druk

es ist mir hier zu viel los

een drukke straat

eine belebte Straße

het was er erg druk

dort herrschte (ein) reger Betrieb

het was niet druk (op de weg)

es war nicht viel los (auf der Straße)

het werd al drukker op straat

die Straße belebte sich bereits

een druk komen en gaan

ein geschäftiges Kommen und Gehen

4. druk:

druk (intensief)

rege

druk (verkeer)

lebhaft

druk (verkeer)

stark

een druk bezocht college

eine gut besuchte Vorlesung

druk bezig bezig zijn (actief zijn)

sehr beschäftigt sein

druk bezig bezig zijn (met iets)

alle Hände voll zu tun haben

een drukke correspondentie

eine rege Korrespondenz

er werd (een) druk gebruik van gemaakt

es wurde reger Gebrauch davon gemacht

druk verkeer

starke(r) Verkehr m

hij is druk aan het werk

er ist fleißig bei der Arbeit

5. druk (luidruchtig):

druk

lebhaft

drukke kinderen

lebhafte Kinder Pl

zich druk maken over iets

sich über etw Akk aufregen

er werd druk over gesproken

es wurde lebhaft darüber gesprochen

6. druk:

druk (overladen)

lebhaft

druk (kleuren)

grell

druk (schilderij, patroon)

überladen

7. druk (bezet, gevuld):

druk

voll

drukke dagen

anstrengende Tage Pl

een druk programma

ein volles Programm

Beispielsätze für druk

druk verkeer

starke(r) Verkehr m

een druk leven leiden

ein arbeitsames Leben führen

een druk bezocht college

eine gut besuchte Vorlesung

druk bezig bezig zijn (actief zijn)

sehr beschäftigt sein

de druk is vergroot

der Druck hat sich verstärkt

druk uitoefenen op iem

auf jdn Druck ausüben

een druk bereden weg

eine stark befahrene Straße

een druk bevaren route

eine viel [o. stark] befahrene Route

de sociale druk

der soziale [o. gesellschaftliche] Druck

het druk hebben (persoon)

sehr beschäftigt sein

een druk programma

ein volles Programm

bestand tegen druk/vuur

druck-/feuerbeständig

een druk spreekuur

eine stark besuchte Sprechstunde

de neerwaartse druk

der Druck nach unten